dering harer grachten, ook van die werking, niet anders
kan wedervaaren, dan nadeelige gevolgen, om dat het
uit de Maas naar binnen stroomend rivier-water, het on
zuiver water van Schiedam, en andere steden, voor zich
heen, naar den Haag moet dringen; immers gewestelijk
de onzuiverheid des waters voor hare eigene grachten in
een vrij ruimen omtrek buiten dezelve moet opgesloten
doen blijven.
Hier uit volgt dat de eerste middelen van verbeetering
dezer kwade gesteldheid, buiten den Haag, in Delf-
landsch boezem te vinden zijn, op dezelfde wijze, als
reeds langen tijd geleeden, voor de stad Delft is ge
schied, door het leggen van twee schut-sluizen, als een
tusschen den Haag en Delft, in de Kerstanje-watering
tegen over de Koetswagen, en een te Delft in de water
sloot, aan het Maassluissche veer, beide om, bijzonder
des zomers te beletten, de te veel zijdelingsche aflooping
van het water, uit de Delfsche vaart, en de grachten
der gemelde stad, ten einde genoegzaame hoeveelheid
waters te behouden, tot doorspoeling en vaarbaarheid
van dezelven.
De grachten van den Haag verliezen door het steeds
open zijn van vier onderscheiden zijdelingsche boezems-
wateringen ver buiten dezelven, het zuiver duinwater,
dat haar als het ware, toekomt, immers behoefd; en ont
vangen door die zelfde wateringen veel onzuiver water
uit de boezems van Delfland en Schieland.
Oe sluiting derhalve van deeze zijdelingsche kanalen,
is het eerste werk, dat tot het bedoelde oogmerk behoord
te geschieden, door middel van vier nieuwe schut-ver-
laten, en twee wacht-deuren, welke zonder hinder van
de scheepvaart, of andere bijzondere belangen, maar
voordeelig aan dezelven, gemaakt kunnen worden, op de
volgende plaatsen.
HAAGSCHE WATERSCHEIDING
173