I No. I, zonder dat dan nog, in dit ergst gestelde geval, de binnen grachten van den Haag, met dat overtollige boezemwater opgevuld behoeven te zijn. In de tweede plaats: dat zoo wel als de hooge landen, benoorden de bezuidenhoutsche, de Loosduinsche en nieuwe vaarten, door eene gepaste ophouding van het water in den Haagschen boezem bevoordeeld kunnen worden, ook de Lagere vliet-landen, het voordeel kunnen genieten, om niet des zomers, tot bevogtiging der hogere landen in Delfland of Rhijnland, onder water gesteld te worden, terwijl des winters, bij het opengaan der rivier- sluizen, het spoediger dalen, dan tegenwoordig, van den eerstgenoemden boezem, bezuiden de nieuwe waterkee- ringen, op welke uitmalende blijvende, bijna alle de water-molens van Delfland, gewisse voordeelen, voor de waterloozing, der daar bij belanghebbende polders, in het algemeen, moet aanbrengen, om dat van het bijna twee honderdtal water-molens in Delfland, geene andere daar van, des winters afgeslooten zouden worden, om op den Haagschen boezem uit te malen, dan de nieuwe Veen-molen, achter de bezuidenhoutsche weg, het zwarte wip, de oost en west Ma’e met het Bosch en poels mo lentje. onder Loosduinen en 's Gravesande, welke mo lens het polder-water, maar 2 a 3 voeten opmalende, geenszints geacht kunnen worden, met des noods één voet hoogere stand van den Haagschen boezem, boven die van Delfland, aanmerkelijk benadeeld te zullen zijn, in hun werking, ten aanzien der landen, die zij boven water moeten houden, waar en tegen zij het voordeel zouden genieten, zoo niet altoos, immers veel langer tijd, in het gemaal, dan tegenwoordig te kunnen blijven, De oude veen-molen, de Laak en broek-sloot, de Binkhorst, de Zusters en de kleine plas poelsche, en de beide Tedingerbroeksche molens, vallen, wel is waar, HAAGSCHE WATERSCHEIDING 179

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1944 | | pagina 198