1 dat ten van de Rhijn- op de gewone vloeds hoogte naar ten minsten 18 duimen boven het tegenwoordig winter boezem-peil, onderhouden moeten worden, en welke wa- terkeeringen naar de zijde der Oranje sluis, ruim 2 a 3 voeten boven het zelve peil zich bevinden: zoo wederzijde van de doorstroomings kanalen, Oranje sluis naar den Haag, en vervolgens naar land weinig kosten zou te impendeeren zijn, om zekerste wijze des nodig, een binnen te laten stromen. En voor zoo ver aangaande sommige onbepolderde landen, buiten-plaatsen, of gronden, langs de gemelde vaarten, wegens te hooge opzetting van het water binnen den Haagschen boezem, bedenking of vrees mogt ont staan, zoo zal de vergelijking van deeze plaatsen en lan den, met het aangenomen Haagsche boezempeil, het welk overeenkomstig de hoogte der onbepolderde landen is bepaald, ofte wel de dadelijke proeven, bij inlating van het rivier water, aanstonds bewijzen kunnen, dat alle zwarigheden des aangaande, van weinig aanbelang, en des nodig ras weg te nemen zijn, door het, des noods, plaatsen van onkostbare wachtdeuren, voor sommige bruggen, heulen of openingen, omtrent welke, of andere geringe voorwerpen, van voorziening, bij de berekening van kosten, tot de uitvoering van het geheele ontwerp, redelijker wijze is voorzien geworden. Overigens is de graving van de beide voormelde doorstromings kanalen, van Delfland naar Rhijnland, zeer gemakkelijk en spoedig tot stand te brengen, want het is bekend, dat de vaarbare ruimte en diepte, van de boezemswateringen, die uit de grachten van den Haag afgaan, oostwaards doorlopen, langs de bezuidenhout- sche weg, rondom de Oranje zaal, langs de Bosch-sloot, en den benoorden hout, onder de bruggen van de Waal- dorpsche laan, en den nieuwen Steen-weg, na bij de HAAGSCHE WATERSCHEIDING 183

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1944 | | pagina 202