II
aan de
aan het
Rhijn-
Duin-
Herberg den Hollandschen Tuin, en vervolgens
zuid zijde van den Steen weg, langs Marlot, tot
eerste Tolhek, dat is tegen de waterscheiding van
land, en aan de noord zijde door de grachten van
digt, en de zijl watering, tot aan dezelfde waterschei
ding, alwaar de eigenlijke doorgraving der gemeenschaps
kanalen van Delfland naar Rhijnland moet beginnen.
Eerstelijk aan de zuid zijde van den nieuwen Steen
weg, bij het eerste tolhek (zie op de kaart No Ia2 a2)
door de land scheiding aldaar; en vervolgens langs de
oostzijde van de landscheidings-weg, de Zijde genaamd,
de daar zijnde sloot te verbreeden, en te verdiepen, tot
in de veenwatering, het welk zamen uitmaakt, eene lengte,
met de opruiming der oude slooten daar onder begrepen,
van omtrent 150 a 200 roeden, i)
In deze doorgraving diend een schut verlaat gelegd
te worden, zie op de laast gemelde kaart bij letter G. ten
einde naar omstandigheden en wederzijdsche Polder-
belangen, het water in den Haagschen boezem te kun
nen ophouden, of te laten doorlopen, in de veen watering
van Rhijnland, door welke het zelve dan in den Leijd-
schen Rhijn, naar de Haarlemmer-meer, of door de Kat-
wijksche uitwatering in zee kan stroomen.
Ten tweeden: zou het oogmerk des te vollediger wor--
den bereikt, indien uit de noordelijke grachten van de
buiten-plaats Duin-digt, bij de Waalsdorpse laan van
daan, door de Zijl-watering, en de landscheiding van
Rhijnland, een soortgelijk kanaal, tot in het ruime van
de Wassenaarsche watering wierd gemaakt, waarvan,
KONING LODEWITK NAPOLEON EN DE
184
1) Men spreke hier niet van de door den tijd welligt nood
zakelijke doorgaande verdieping en verwijding des bodems, en van
het groot aantal bruggen hoofden van de veenwatering, naar dien
zulks by vervolg naar toedracht der omstandigheden kan worden
gereguleerd.