le. Aangaande de winterstrooming
Het boezem-water in Delfland, en binnen den Haag,
wordt veel malen des winters, 14 a 116 duimen boven
het gewoon boezempeil waargenomen, en als deze boe
zems hoogte, boven de 6 a 8 duimen aan zijn peil ge
raakt, beginnen de nadeelen, door het onder water lopen
van de lage gedeeltens veler woningen, binnen den Haag
ondervonden te worden. Om welke reden ik stel, dat het
water nooit hoger in de grachten van den Haag, behoord
toegelaten te worden, dan tot 4 a 6 duimen boven Delf-
lands boezem-peil, op welke hoogte derhalven het bin
nenpeil der Haagsche grachten kan worden bepaald.
Wanneer Delflands boezem tot die hoogte oprijst, en
den Haagschen boezem, daar mede gelijk, of op zijn
eigenlijk peil staat, moeten de wacht-deuren a, b, c, d,
e en f, zie kaart No II, geslooten worden, op dat de
lage gedeeltens der huizen, die binnen deze waterkee-
den Leydschen Dam, regtstreeks naar Rhijnland zoude
kunnen voortlopen, naar dien het laatst gemelde schut
verlaat verhinderen zoude, dat het door de Oranje sluis,
naar Rhijnlands boezem stromende Maas-water, niet
naar de zijde van Delft konde heen trekken, terwijl de
verdere sluizen van Delfland, en Schieland, meer dan
voldoende zijn om de overige boezems wateringen van
Delfland, met versch water te voorzien en de binnen
landen te bevogtigen.
Vervolgens zullen eenige meer bijzondere verklaringen,
nopens de strooming, die door de voorgestelde middelen
te verkrijgen is, ten volle bewijzen, de duurzame goede
uitwerkzelen van het voorgestelde ontwerp, voor den
Haag in het bijzonder, en voor Delfland en Rhijnland in
het algemeen.
KONING LODEWIJK NAPOLEON EN DE
186