HAAGSCHE WATERSCHEIDING
193
Agterom, en door de Kappels brug in het Spuij valt.
Het begin dezer waterleiding aan de Scheveningsche
brug, ontvangt niet dan zuivere duinwateren, maar aan
het einde onder de Kappelsbrug, voeren dezelve zeer
onzuivere stinkende stoffen met zich, waar uit ligt is op
te maken, wat deze waterleiding door den Haag het
meest ontvangt.
Het vijver-riool, dat tusschen de beek en de Hof vijver
met de wijdte van 3 voet 9 duim gemeenschap maakt,
gaat uit de noordwest-hoek des vijvers, bij de Gevangen
poort, onder de Plaats heen, en komt tusschen de Hoog
straat, en het Noordeinde, in het zoo evengemelde beek-
riool, en de andere om de vervolging van het beek riool,
naar het Agterom te kunnen sluiten en openen.
Er dient een middel beraamt te worden, deze beek, als
waterleiding of gracht beschouwd, te zuiveren, en meer
der kracht van water, zoo wel des winters als des zomers,
door dezelve te doen stroomen.
Hier toe is noodzakelijk, dat haar onbevloerde bodem,
zoo veel als mogelijk is, wordt verdiept; het welk men bij
onderzoek gevonden heeft, dat, immers bij het begin aan
de Scheveningsch brug, kan geschieden, ter diepte van
2 voeten onder Delflandsch boezem-peil; en dat er een
nieuw eind riool, van dat begin der beek, tot in de buiten
gracht wordt gemaakt, zie op de kaart No. II, bij de
letters g. h: wanneer als dan het gestelde Haagsche boe-
zem-water, des winters met nagenoeg drie, en des zomers
met ruim twee voeten hoogte, hier ter plaatse, de beek
binnen loopen; en dikwerf met een verval van 1*^ a 2
voeten naar de Kappels brug, in het Spuij zoude kunnen
uitstroomen; alwaar het vlietend water, door de overige
grachten, de onzuivere stoffen van de beek verder op-
neemen, en buiten den Haag zou kunnen weg voeren:
door welke werking vooral des winters, de beek tamelijk
13