li
KONING LODEWIJK NAPOLEON EN DE
194
te zuiveren, en des Zomers aldus te onderhouden zoude
zijn, zoo dat zij op deze wijze, ook in staat kan geraken,
door de hof vijver, met hare voormelde waterwegen en
naauwe kanalen, niet alléén strooming, maar aanvulling
van zuiver water, te doen plaats hebben.
Ik acht niet nodig in dit rapport te spreeken, van voor
zieningen, de politie betreffende, waar door de voorge
stelde zuivering mede te bevorderen zoude zijn; noch van
sommige grachten, door welke geen stroomend water kan
worden geleid, dan ten kosten van ver boven derzelver
waarde, als daar is, de gedempte raam, en een soortge
lijke vuilnis-poel, bij de Kalvermarkt om dat ik onder
stellen mag, dat deze of andere plaatselijke gebreeken,
op de beste wijze, door de Stedelijke Regeering zelve,
weggenoomen kunnen worden, het welk bij het aanwee-
zen der voorgestelde middelen, ook dan eerst met vol-
komengoedgevolg geschieden kan.”
Blanken was blijkbaar al bij voorbaat overtuigd ,,dat
dit groote plan op financieele bezwaren zou stuiten” en
voegde er daarom al direct voorstellen aan toe: „hoe
danig minder kostbaar beproefd zou kunnen worden
of, en in hoe ver, door de uitvoering van een gedeelte
van het voorgaande ontwerp welligt genoegzaam het
voorgestelde oogmerk zoude te bereiken zijn.”
In het groote ontwerp was verondersteld „dat de
winterstrooming door de grachten van Den Haag alléén
langs de Delftsche Vaart naar de sluizen van Delf
land zonder aflating van water op Rhijnland zoude
plaats hebben, maar dat hoofdzakelijk des zomers de
nieuwe stroomkanalen naar Rhijnland zouden werken.
Doch naardien door de thans zoo voordelig bevonden
worden werkingen van het Katwijksche kanaal, bij som
mige windgelegenheden, zonder eenig nadeel van Rhijn-