SIMON DE BRIENNE
15
De Riemer, Beschrijving van ’s-Gravenhage, I, biz. 160 vlg.
1)
portier bestond al
meerdere portiers
de illusie van den
om in dat huis te
Op de positie van De Brienne als kamerling, valet de
chambre, 1ste barbier of hoe men zijn betrekking noemen
wil schijnt deze oneenigheid niet van invloed te zijn ge
weest. Integendeel, het blijkt, dat eenige jaren later de
Prins van Oranje opnieuw van zijn welwillende gezind
heid tegenover De Brienne blijk gaf, door hem te be
noemen tot portier van de poorten van het Binnenhof.
Dit ambt was tegen het einde van het jaar 1684 vacant
geworden door het overlijden van de weduwe van Jacob
van der Poel, die laatstelijk portier was geweest. De
Gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland
meenden hun kamerbewaarder Cornelis van den Broeck
met de bewoning van het portiershuis te moeten begun
stigen en namen 5 Januari 1685 een daartoe strekkend
besluit.
De benoeming met het portiersambt kwam echter aan
den Prins toe en Simon de Brienne zag zich daartoe bij
besluit van 25 Februari 1685 uitverkoren, „op soodani-
ghen tractement, eeren, reghten, baeten ende emolumen
ten als daertoe van outs zijn staende, ende specialijck
mede omme te bewoonen het huys op het voorz. Binnen-
hoff”. Het is duidelijk, dat door deze benoeming met
één slag een einde werd gemaakt aan
kamerbewaarder Van den Broeck,
kunnen gaan wonen.
Het ambt van portier bestond al zeer lang; oorspron
kelijk waren er meerdere portiers en wel voor iedere
poort van het Binnenhof één, en voorts nog een portier
van de Voorpoort of Gevangenpoort1). Bovën al deze
stond een overste-portier, die, naar het oordeel van De
Riemer, degene was, die zijn woonplaats had in het por-