SIMON DE BRIENNE
20
Journalen van Huygens, II, biz. 48.
2) Idem, II, biz. 97.
3) Wagenaar, Vaderlandsche Historie, XVI, biz. 186-192; Dr.
N, Japikse, Prins Willem III, II, biz. 342.
van den kamerling Baersenburg kwamen en daarom
wel met de noodige reserve dienen te worden aange
hoord. In genoemd jaar toch werd hij verdacht van niet
minder dan het voeren van geheime correspondentie met
den vijand, met name met Frankrijk. Den 29sten April
komt Baersenburg aan Huygens vertellen, dat er den
vorigen avond harde woorden over De Brienne waren
gevallen, „dat Brienne, doen de Con. naer Engelant
stond te gaen, van hem gesproken had achter sijn rugh,
als hebbende secreten van de Con. gereleveert aen sijn
vijanden”1). Wat later insinueert Baersenburg in den-
zelfden trant als hij spreekt van iemand, „die entree in
de Con. earner had, ende die hij meende correspondentie
met de vijandt te hebben en een Fransman zijnde, scheen
te willen seggen Br.”2).
Van hoogst ernstigen aard worden de beschuldigingen
als Barthélemy de Linière, heer van Grandval, bij zijn
verhoor De Brienne volgens het zeggen zou hebben ge
compromitteerd. Van Grandval, een kolonel der Fran-
sche dragonders, wordt verteld, dat hij in 1691 door den
zoon van minister Louvois zou zijn aangezet om Willem
III te vermoorden. In 1692 werd dit niet tot uitvoering
gekomen plan weder opgevat, maar het lekte uit en
Grandval werd in Mei 1692 te Eindhoven gevangen ge
nomen, voor een krijgsraad gebracht, ter dood veroor
deeld en 13 Augustus 1692 geëxecuteerd.3). Bij zijn
verhoor nu zou Grandval iemand genoemd hebben „als
advisen in Vranckrijck uyt Hollt. gevende maer had op
de naem niet konnen komen, maer seyde dat Jenne of