SIMON DE BRIENNE 21 1) Journalen van Huygens, III, biz. 105. 2) Idem, II, biz. 123. 3) Europische Mercurius, 1692, biz, 107 vlg Nienne of iets diergelijx daerin quam, willende Brienne seggen” 1 En wat later heet het, dat Grandval iemand genoemd had uit de kamer van den Koning, „die eenige kennis van het dessein soude gehadt hebben, konnende de naem niet heel wel uytbrengen ende seggende: leunne, Jenne, en dat een ander man van importantie, wetende dat Baersenburg met Brienne overhoop lagh, hem ge- seght hadde, dat er haest water op sijn molen soude komen en dat een seker man van groote schelmstucken soude geaccuseert werden”. 2). Het is opmerkelijk, dat in officieele stukken de naam van De Brienne nimmer in verband met deze samen zwering wordt aangetroffen. In de den 11 den Augustus 1692 te Lembeek uitgesproken sententie, waarbij Grand val ter dood veroordeeld werd, waarbij diens bekentenis in extenso staat afgedrukt3), wordt met geen woord over De Brienne gerept, en Saint Simon, die ons in zijn mé moires tamelijk uitvoerig over allerlei bijzonderheden inlicht, noemt evenmin De Brienne. Uit het feit, dat De Brienne op vrije voeten bleef en als kamerling gehand haafd, moeten we wel aannemen, dat het heele verhaal omtrent zijn medeplichtigheid op louter fantasie berustte en ingegeven was door jalouzie of haat. De Brienne bleef zijn ambt op Kensington Palace waarnemen tot in het jaar 1699, toen hij en zijn vrouw er vrijwillig afstand van deden en de betrekking over droegen aan Mr. en Mrs. Lowman. Voor deze over dracht wordt den 24sten Augustus 1699 een contract opgemaakt, waarin het heet, dat Simon de Brienne Esq. en dmlle Marie de Brienne, met toestemming van Zijne

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1944 | | pagina 31