EN HET BUITENGOED ZORGVLIET
35
kunnen helpen
dat uitgedrukt
den huize van Wassenaar voor Scheveningschen grond
te zien had, overeenkomende dus met de veenpacht of
het hoendergeld van den heer van Wassenaar, waarvan
het bestaan van de 16de tot de 18de eeuw voor zooveel
landerijen in het oostambt van Den Haag benoorden de
middelwatering van het Noordveen door mij aangetoond
kon worden. Aangezien die akte van 1397 tot dusver het
eenige geval uitmaakt, waarin men dezen grondtijns zeer
bepaald met den naam Scheveningen verbonden vindt,
achtte ik het niet van belang ontbloot uit te vorschen,
waar het bedoelde Scheveningsche grondbezit gelegen
kon zijn. Immers kennis dier ligging zou
om het begrip Scheveningen, zooals we
vinden in de woorden „terra de Sceueninghe” als gra
felijk leen aan den heer van Wassenaar in het oude
register van graaf Floris, nader te bepalen. Er valt iets
voor te zeggen, zoo betoogde ik in 1942, onder deze
„terra" niet uitsluitend het in de 13e eeuw ongetwijfeld
nog zeer onaanzienlijke dorp Scheveningen te verstaan,
aangenomen dat het toen al bestond. Men mag zich de
palen van dit gebied ruimer gesteld denken. Ik ben zelfs
zoo ver gegaan om het oorspronkelijke territoir tot aan
de middelwateringen van het Noordveen te laten reiken,
daarbij steunende op de ligging van landerijen met Was-
senaarsche veenpacht uitsluitend noord van en ten deele
belendend aan die wateringen.
In verband met de eenige belending, waarin men in
beide akten in zekere mate houvast had, nl. aan de
noordgrens „ons liefs heeren duin" want geen van de
persoonsnamen deed voorloopig een aanduiding aan
gaande de ligging aan de hand had men naar mijn
inzien het grondstuk te zoeken öf ten oosten van den
weg naar Scheveningen benoorden het pad, dat van dien
weg oostwaarts leidde (de latere Javastraat) öf ten