galg en van het dorp Scheveningep staat het als een
paal boven water, waar het landgoed gelegen was. De
galg stond opgericht in de grafelijkheidsduinen, ten oos
ten en niet ver van het slag naar Scheveningen en een
goed eindweegs ten noorden van het latere tolhuis.1)
Aan een ontgonnen terrein met woning, dat bij die galg
en tevens halfweg Scheveningen te plaatsen is, kan
men onmogelijk een andere ligging toekennen dan in
den uitlooper van de vallei van Segbroek niet ver van dat
zelfde Scheveningsche duinslag en dus nog ruim binnen
de grenzen van het oostambacht. Dat men de stand
plaats van de galg als oriëntatiepunt voor land liggende
in het westambacht gekozen zou hebben, is uitgesloten
te achten. De randaanteekening in de rekening over 1500
is daarom stellig onjuist en misleidend. Over de uit
drukking „bij noordenhout”, tusschen 1530 en 1540 ge
bruikt, behoef ik wel niet anders te zeggen dan dat zij
nooit toepasselijk geweest kan zijn op de ligging, die de
rekeningen sedert 1549 aan de woning toekennen; een
van de rentmeesters heeft ze trouwens eigener beweging
verbeterd, zooals boven uiteengezet is. De duinen, in de
oudste rekeningen van het Gasthuis vermeld, zijn der
halve de zeeduinen geweest. Dit zou dus ook gelden voor
ons liefs heeren duin van 1397 en voor de wildernis van
43
EN HET BUITENGOED ZORGVLIET
1) Behalve op deze gerechtsplaats in het Galgeduin halfweg
Scheveningen heeft er ook nog een galg en wel een wipgalg
dichter naar Den Haag toe gestaan, nl. vlak ten noordoosten van
de heul over de Beek in den Scheveningschen weg ter plaatse
ongeveer van den ZW-hoek van de latere Israëlietische begraaf
plaats. Die galg vindt men aangegeven op een plattegrondskaart
van 1595 (A.R.A. no. 86) en op de kaart in vogelvlucht in 1614
door N. de Clerck en J. van Londerseel gegraveerd (zie de repro
ductie in de Historische Atlas van ’s-Gravenhage). Na laatst
genoemd jaar heb ik die wipgalg nergens meer vermeld of af-
gebeeld gevonden.