OVER DES BURGGRAVEN HUUR ENZ.
52
zoo juist aangetoond, dat hij omtrent het midden van
de 16de eeuw westbelender was van het landgoed van
Jan Bruinsz., resp. van Cornelis Jansz. van Montfoort.
Daaruit valt dan weer te besluiten, dat Philips Reim-
brantsz, de voorzaat geweest moet zijn van Jan Bruinsz,
en van Van Montfoort. De overeenstemming, langs
twee zoo zeer verschillende wegen, de een heel lang, de
ander opvallend kort verkregen, moet er voorzeker toe
meewerken om twijfel aangaande de juistheid der uit
komst op te heffen.
Er bestaat echter nog de mogelijkheid van een con
trole op die uitkomst. Immers Willem Dirksz. staat in
het hofboek van 1561 als eigenaar van een woning met
omliggend land in het Claas Robbrechtszoons land in
geschreven. Volgens de boven ontwikkelde opvatting
waren in 1444 Haestgen als weduwe van een zekeren
Dammes en haar zoon Dirk Dammesz. gezamenlijk
eigenaars van de bewuste hofstede. Er bestaat dus kans,
dat zij het in 1458 en 1466 nog waren, in welke gevallen
men hun namen in de hofboeken van die twee jaren
zou kunnen of moeten aantreffen. Het hofboek van
1466 vermeldt een anderen eigenaar, nl. Heinrik Ge-
rijtsz. In het hofboek van 1458 wordt deze Heinrik
Gerijtsz. ook als zoodanig genoemd, maar zijn onmid-
dellijken voorzaat vindt men er ook nog vermeld: Dam-
mas Willem Coppenzoonsz., echter zonder jaartal van
overdracht van het goed. In 1466 was het landgoed dus
stellig niet meer in handen van de weduwe en haar zoon
(of van een van beide). Maar behoorde het reeds in
1458 niet meer aan hen? Als antwoord op die vraag
zou de volgende oplossing mogelijk zijn. In Dammas
Willem Coppenzoonsz. zou men kunnen zien den man
van Haestgen en den vader van Dirk Dammesz. De
hofhuur op naam van Dammas zelf zou dan stammen