kohier op naam van Jan van Boodegem cum sociis
(fol. 50); daar kom ik zoo dadelijk nog op terug. Naast
(of is bedoeld: als „beterschap” op?) het erfpachtsland
van de erfgenamen van Corn. Jansz. van Montphoort
trof men volgens het kohier nog een klein huisje aan,
dat Jan Dirksz. in eigendom toebehoorde, maar dat hij
om Godes wil zonder huur te vragen door een schamel,
kreupel man liet bewonen. Het is opvallend, dat Rijcke
Jan, die een groot aantal morgens in Haagambacht be
nevens de Kranenburgertiénden aldaar in erfpacht of
huur had, in 1561 slechts dit onaanzienlijke woninkje
zonder bijbehoorend land en 1~ morgen hooiland in
Segbroek in het westambacht zijn eigendom kon noemen.
Door de verhouding van Jan Dirksz. (onder duyn)
alias Rijcke Jan tot de erfgenamen van Corn. Jansz. van
Montfoort, nl. die van erfpachter tot die van blooteige-
naars, is meteen een gedeelte van de oostbelendingen
van Willem Dirkszoons eigendom in de akten van
18/12/1563 en van 13/12/1565 verklaard. Want het
maakt geen verschil, dat in 1563 Jan Dirksz. of in 1565
Rijke Jan Dirksz., maar in 1541 Cornelis Jansz. van
Montfoort als oostbelender van Willem Dirksz. op
gegeven staat. Hier moge er nog even aan herinnerd
worden, dat we Jan Dirksz. „onder duyn” reeds als
bruiker van het landgoed van Jan Bruinsz., den onmid-
dellijken voorzaat van Corn. Jansz. van Montfoort, aan
troffen.
Het andere deel van de oostbelending in de akte van
1541, nl. Willem Goudt en in die van 1563 en 1565,
57
EN HET BUITENGOED ZORGVLIET
zeker stuk land „nu” gegeven wordt door „Jan Dirix, den rijcken
boer up Willem Gouden woninge wonende". (Arch. Klooster in
Delfland, bl. 403, regest no. 36). Dit „nu” is wel niet rechtstreeks
in een jaartal om te zetten, maar zal men in verband met de noord-
molen in elk geval op 1561 mogen laten slaan.