OVER DES BURGGRAVEN HUUR ENZ.
60
in gebruik gehad, die langs
de beek
een
we
Jan
de zuidzijde begrensd door dien zelfden
de banwatering, onder welke laatste bena-
1) Verg, het kaartje no. 2 van deze bijdrage.
2) Hyp. reg. Den Haag, inv. no. 489, f. 256, 13/9/1544, klap-
perno. 463.
ambacht, te pas gebracht kan worden, want tusschen
het vierde en het vijfde weer strekte zich een breede
gordel van klingen of binnenduinen uit1). De zaak zit
zoo. Dit binnenduin maakte deel uit van de grafelijk-
heidsdomeinen, maar aangezien er blijkbaar geen prijs op
werd gesteld het als wildernis ongerept te houden, was
het in huur of in erfpacht uitgegeven. Het waren in de
eerste plaats de aangrenzende eigenaars in het Kleine
Veentje en in de vlakte van Segbroek, die beslag tracht
ten te leggen op deze terreinen hetzij voor weigrond
dan wel voor jachtvermaak. Zoo had Willem Goud
indertijd een strook er van
het Scheveningsche rijslag noordwaarts tot aan
en den Rynweg reikte, zooals kort na zijn dood in
akte van 1544 vastgesteld is2). Omgekeerd zagen
vier jaar vroeger (anno 1540) het landgoed van
Bruinsz. aan
Rijnweg en
ming hier niet anders verstaan kan worden dan de zoo
even bedoelde beek, loopende uit Segbroek naar Den
Haag. Daarmee is het kontakt, dat landgoederen in het
Kleine Veentje met zulke in Segbroek hadden door
tusschenschakeling van deelen der wildernis, in het
licht gesteld. Dat evenzoo de door Willem Dirksz. in
Segbroek gebruikte terreinen naar het zuiden toe grens
den aan klingen, die bij landerijen in het Kleine Veentje
behoorden, geven bijv, de belendingen te kennen in
een akte van 1577. Een stuk grond, ten zuiden helend
door de strekweren in het Kleine Veentje, liep met zijn