VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
119
logeergebouw, dat later aan het erf van de herberg „de Roode
Molen” in de Hoogstraat getrokken is. Het open terrein tusschen
dit tweede gebouw en het erf van den pastoor (men ziet dit
nog duidelijk op de kaart van Bos en van Harn) werd inge
nomen door een keurig aangelegden tuin.
De waard van een onderneming als deze was in dien tijd een
groot heer, zijn herberg bijna een gesloten woning, waar hij, bij
wijze van spreken, paying guests ontving. Ook Marie Vossen
was een dame van standing. Zij was weduwe van Jan Adriaansz.
van Persijn. Haar schoonzoons Mr. Jan Dimmer en Gerrit van
Sichem waren beiden in dienst van hertog Erik van Brunswijk,
die op den Kneuterdijk, op den hoek van het Hertogstraatje,
woonde, de eerste als rentmeester, de tweede als „casteleyn van
den Hertochop synen huysse ende landen van Woerden.”
Van Sichem was militair. Als hopman zou hij begin 1571 met
zijn vendelen in Scheveningen liggen, om tegen overvallen van de
watergeuzen te waken, maar deze werden (onbegrijpelijkerwijs)
op 30 Mei van dat jaar af gedankt (Smit, Geuzentijd 139/41).
Na de inneming van Den Briel zou Bossu met hem en zijn
troepen onmiddellijk naar Maaslandsluis vertekken (Ibid 159).
Aan Dimmer nu schonk of verkocht Marie Vossen een huis aan
de Plaats, dat twee perceelen verder gelegen was (nr. IX a en h)
(Hb. 470) en aan Sichem de herberg zelf. Dit geschiedde in het
begin van 1564 (transp. van 16 Febr. ’64, KI. 2, 917). Zij had
het pand nog geen vier jaar bezeten, want'op 2 Mei 1560 had zij
het gekocht van Cornelis van Zoutelande. Toch bleef ze er waar
din. „Waerdinne in Gorinchem” heet ze o.m. nog in 1570 (KI. 2,
840). In of vóór 1583 is ze gestorven (KI. 4, 372: „de erfgenamen
van Marye Vossen”). Is Gerrit van Sichem hierna nog opge
treden als waard? Denkelijk niet. Als hij in 1587 een deel van het
huis verkoopt, geeft hij daartoe procuratie aan Cornelis van Dam,
man van zijn dochter Marie (KI. 4, 743, jo. 5, 62); hij is dus
vermoedelijk zelf afwezig.
1583. We zagen (hierboven 6/8 sub 1559), dat de waard en
burgemeester Jacob van der Mij in de Hoogstraat, achter het erf,
destijds toebehoord hebbend aan den pastoor van de kapel van het
Hof, nu in het bezit van Jan Willemsz. Comans, de huizen „Can-
ningen” en „den Burch" bezat. Van hieruit voortschrijdend in de
richting van de Plaats, vond men eerst de woning van Jacob
Pietersz., lakenkooper, genaamd „de Papegaai”; later woonde er
zijn zoon Govert Jacobsz. van Duynen, die van 1594 af vele
malen Vroedschap, Schepen en Burgemeester is geweest en den
naam veranderde in dien van „de Groene Papegaai”. Ook dit