- VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650 127 aangezien zijn erf voor een groot deel door den gang belend is, matigt hij zich zekere rechten daarop aan, die niemand hem be strijdt. Voorts is er Margriete Willemsdr., wede van Andries van Steenwijck, die in 1613 het huis „in Gorcum” van de erven van Gerrit van Sichem gekocht heeft (KI. 7, 707); van Sichem had den gang zelf wel aan „de Roode Molen” overgedaan, maar het recht van uitgang door dien gang in de praktijk, behouden; ook Margriete Willemsdr. bezit dit thans nog. De Rhode Molen, ten slotte, is in drieën gedeeld. Aan de Hoogstraat wonen: in 't Zuidelijke deel Joris Ottenz. Hoeckgeest, zijdenlakenkooper, en in 't Noordelijke Symon Salomonsz. Soetens; diens vader, Salomon Michielsz. Soetens, wapenverkooper, bewoont het daarachter ge legen gedeelte, dat vroeger tot de herberg „in Gorcum” behoord heeft. Of ze op dit oogenblik den eigendom van „de Roode Molen" al verworven hebben, staat niet vast. Job Jansz., die „de Roode Molen” als herberg had groot gemaakt, was in (of kort vóór) 1604 gestorven. Twee nichten, dochters van twiee van zijn zusters, waren zijn erfgenamen geweest en hadden de herberg overgedaan aan zijn weduwe, Alijd Duyck (KI. 6, 370), Ook Alijd is inmid dels gestorven en haar broers, Mr. Anthonis en Adriaan Duyck, hebben het huis aan de drie genoemden: Joris Hoeckgeest en de twee Soetensen, vader en zoon, verkocht of staan op het punt dit te doen. Het transport heeft plaats op 27 Januari 1618, maar de verkrijgers wonen dan al eenigen tijd in het in drieën gesplitste complex (KI. 7, 1470). Met betrekking tot den gang treden enkel Soetens vader en Hoeckgeest op. Bij Doedijns, de weduwe van Steenwijck, Soetens en Hoeck geest voegt zich nu ook nog Dionijs van der Couwen, de ver werver van het huis aan den Oostkant van den gang. Hij doet op dien gang wel geen aanspraken gelden, maar in de kwestie, waar het om gaat, heeft toch hij de kat de bel aangebonden. Hij heeft gevraagd, om een hek of glinting te mogen stellen voor zijn huis. De anderen opgewarmd door Doedijns vinden dit hinder lijk, „dewyle d’selve gelintinge strecken soude tot verdoeninge ende impedimente vande gange, alsmede vande plaetse voorde huy- singe vanDoedijns. Ten ware”, zoo gaan de drie heeren en de weduwe voort, „hen suppliantenby Uwe Edelheden ge- consenteert worde, de versochte glintinge te mogen doen maecken zoowel voorden gange ende voorplaetse vande huysinge van Doedijns als voorde huysinge van Dionijs Anthonisz.” Van der Couwen zelf voegt zijn stem bij die der overige supplianten en ze krijgen hun zin: op 17 Januari 1617 wordt hun vergund, de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1945 | | pagina 142