-
129
VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
het
een
9
1623. Eigenaar van het huis aan de Plaats (nr. Xa en fe),
dat oorspronkelijk aan de van Dams, vervolgens aan Mr. Anthonis
van Dijck en diens weduwe, daarna aan Esajas Chastelain en
tenslotte aan den raadselachtigen Pieter Vlug heeft toebehoord,
is thans Pieter Paret, een neef van Chastelain. Hij speculeert in
terreinen en huizen, heeft groote brokken van het vroegere bezit
van het klooster van St. Maria in Galilea, achter Pooten en
Spui, opgekocht en heeft daar de Elsemoerstraat (vroeger ook
Pieter ParetStraat geheeten) aangelegd (KI. 7 en 8, passim.) Hij
woont ook niet op de Plaats maar aanvankelijk aan het Spui,
in het voorhuis van een complex, dat hij in 1611 van Salomon
Michielsz. Soetens, straks zijn buurman in den gang van het
Buitenhof, heeft gekocht (KI. 7, 420), later op 't Buitenhof. Hier
ook localiseert hem in 1627 het kohier van den vijfhonderdsten
penning (Jrb. 1913, 47). Hij komt hier echter niet op perceel 12,
maar op perceel 9 te wonen. Zijn groote huis aan de Plaats, het
vroegere „Huis mitte Glintinge”, heeft hij verhuurd (in 1630 is
huurder Prins Frederik Hendrik, zie hieronder). Tot dit huis
behoort de tuin, die langs den W.-muur van het Valkhof loopt,
alsmede de uitgang langs perceel nr. 12, die Chastelain van een
bouwsel, vermoedelijk een portiersloge, voorzien heeft. Paret echter
reserveert voor zichzelf het N.Z.-Ioopende deel van perceel 9,
dat in 1623 nog een schuur is (het W.-O.-loopende deel is van
later datum). Paret wil die schuur tot een „bequame woonplaats”
accomodeeren. Daartoe vraagt hij consent. Hoewel de schuur niet
staat op Grafelijkheidsgrond, moet hij dit doen, omdat de zijgevel
(die naar het Buitenhof toe is gekeerd) gezet is op den aan
Valkhof toebehoorenden „dwersmuur”. Hij vraagt tevens,
uitgang te mogen hebben in den gang, die oorspronkelijk tot het
huis Gorcum behoord heeft. Doedijns, de weduwe van Steenwijck,
Salomon Soetens en Joris Hoeckgeest komen hiertegen in het ge
weer. Doedijns is de gangmaker als van ouds. Het rekest (van
27 Nov. 1623) is geheel door hemzelf geschreven, met het fijne
en vlotte handje van den geroutineerden hoofdambtenaar. Voor
de anderen, zegt hij, is de gang een bijkomstigheid, voor Paret
zal hij worden de hoofdingang van zijn huis. Veel heen en weer
geloop; men zal vaker vergeten, dan gang te sluiten en als een
gevolg daarvan is hij toch al ettelijke rqalen bestolen geweest.
Waarom neemt Paret zijn weg niet over zijn eigen terrein (per
ceel 12)? Die vraag is nauwelijks te goeder trouw. Doedijns kan
weten, dat het groote huis op de Plaats met zijn fraaien, langen