I!
VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
135
huysvr. ende kinderkens te coope te houden.” Hij is klaarblijke
lijk als gevolg van den opstand verarmd. Bij acte van 11 Juni
1577 staat de Rekenkamer hem dit tot wederopzeggens toe (157,
286 v°).
ld. Kort daarop, echter, komt ook de la Rochelle zelf met
hetzelfde verzoek. Hij brengt in herinnering, dat het huisje en
winkeltje, dat hij achter de huizinge van Mr. Anthonis Herweyer
had op mogen richten, om er met zijn kramerij en koopmanschap
voor te staan, „vanden vyant, leggende inden Hage, geheel ge-
ruyneert ende onder de voet geworpen es”, en vraagt, hem het
erfje weer ter beschikking te stellen. Een vervelend geval. De
Hoefsmid hééft al consent, maar de rechten, die de la Rochelle
doet gelden, zijn oud. Er is echter ruimte. Herweyers erf is groot
en de muur lang genoeg. De Kamer staat hem dus toe, „neffens
ende bezuyden aen twinckelken, by Aemt Jansz., hoefsmit, aldaer
gestelt, naerde Groote Stalle toe”, een tweede winkeltje te zetten,
„mits dat hij tzelve vóór, ten Oosten, nyet wyder uuytsteecken
dat met zijn achtererf raakte aan dat deel van het Grafelijkheids-
terrein, dat de westelijke begrenzing uitmaakte van het Buitenhof
(KI. 1, 373). In 1578 heette de woning, die aanvankelijk „in den
Briel” had geheeten, „in Zeeland” en het vroegere doktershuis
had zijn naam „in Keulen” in dien van „het Vosken" veranderd
(KI. 3, 478). Cornells Wielant had volgens het Hofboek tot buur
man Jakob Dirksz., stoeldraaier, die er ook in 1543 al gevestigd
geweest was. In 1596 heette diens huis „in Holland” (KI. 5,
779), een naam, die wel van vroeger dateeren zal. Als laatste in
de rij vond men Ermgen Dirksdr.; het transportregister noemt haar
deftiger Eringaardt, (KI. 2, 26). Zij was weduwe van Adriaen
Jansz., goudsmid, en haar huis heette „in de Spaerpot”. Zoo al
thans wordt het in 1571 genoemd (156, 238 v°).
1577. Tegen den hoogen muur, die het erf van den dokter,
later van diens weduwe, Jvr. Baartje Verhooch, van het Buiten
hof scheidde, had vóór den troebelen tijd van den opstand, met
consent van den Graaf van Boussu, door de Rekenkamer beves
tigd, een zekere Hans de la Rochelle (de acte zegt de la Rotzelle)
een winkeltje aangebouwd, „daermen inne vercochte alderley goe
deren, twelck met dese troublen geheel vervallen ende weggeno
men is”. Arend Jansz.) Hoefsmid van den Hove, die geheel in
den N.-W.-hoek, aan deze zijde van het oude pastoorserf woont,
Waar geen passage is en waar hij geen gelegenheid heeft, winkel
te houden, vraagt nu, dit oude winkeltje weer op te mogen rich
ten, „omme aldaer wat spyckers ende ander yzerwerck by zijn