HET BUITENHOF
140
van
con-
een
van
een zoon van dien Arend IJsbrandsz. (Bodegraven), die het com
plex in 1578 van de erfgenamen van den ouden dokter en diens
weduwe gekocht heeft. Hij bekleedt het ambt van Klerk ordinaris
van de Staten van Holland en noemt zich Ijsbrand van Rijsbergen.
Formeel, echter, is hij geen eigenaar van het huis. Zijn positie
verbergt een geheim, waarvan de sleutel wellicht te vinden is in
de stukken van het Hof van Holland op het Alg. Rijks Archief,
die op het moment, waarop deze studie geschreven wordt, on
toegankelijk zijn. Wat we weten is dit. Op 29 April 1604 ver
koopt Pieter van Itteren, koopman van wijnen, aan Niclaes en
Pieter van Rijsbergen, broeders van Ijsbrand, „het Vosken” bij
willig decreet van het Hof. Later, in 1613, verklaren echter Pieter
en Niclaes, daaraan geen recht of actie te hebben, doch het ge
kocht te hebben ten behoeve van Ijsbrand, die het huis heeft
betaald, tot zijn perikel bewoond, gerepareerd en betimmerd zon
der bekreun van de beide broeders. En dit alles betreft het huis
van hun vader! Klaarblijkelijk is het door Ijsbrand geërfd, is
er door crediteuren van dezen beslag op gelegd en is het nominaal
door Pieter en Niclaes teruggekocht, daar Ijsbrand zelf, uit den
aard der zaak, er de middelen niet toe had (althans geacht werd,
niet te hebben). Nu diens positie weer is geconsolideerd, hebben
Pieter en Niclaes het huis eenvoudigweg weer op zijn naam doen
stellen (KI. 7, 801). Zoo zien wij de zaak volgens de Haagsche
transportregisters. Andere gegevens, die echter geen verdere
clusie wettigen, geeft van Rijsbergen zelf. Hij spreekt van
decreet van den Hoogen Raad in Holland en van brieven
uitgifte van 14 April 1604 (164, 160 v°).
1606. Van Rijsbergen heeft het in een rekest over „een kleyn
gedeelte vant erff achter syne huysinge gelegen, over de Beecke,
Oostwaerts vande selve huysinge, responderende vanden muyr
vande Groote Stalle van Zijn Excie Westwaerts op tot aan de
voorsz. Beecke, achter de huysinge van Seelant, aencomende de
wed» van Joost van den Beecke, dyenende alleenlick tot leg-
ginge van asch of vuylnissein zeeckere puthwelcke
plaetse hij gaernesoude betimmeren vanden aschputte West
waerts aen nederspringende tot aande Beecke om 't ge
timmerde te mogen gebruyken tot een waschplaetse.” Op 27 Oct.
1606 krijgt hij consent op de volgende voorwaarden, in hoofd
zaak ten gerieve van het huis Zeeland gesteld: 1. 4 voet van de
Beek af blijven; 2. geen licht scheppen in 't W„ wel in 't N.;
3. schoorsteen stellen aan den kant van den Stal; 4. muur W.
niet hooger dan „de onderste dreppel vanden kozijn vensters van