I I 145 VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650 Mr. Huybert" heen). Zegers belooft dus den Hoefsmid al wat hij wenscht. Een muur verzetten, schoorsteenen verleggen enz. enz., dit alles behoort bij het werk; maar zelfs een kelderkeuken belooft hij hem. Hiervoor zwicht de smid. En nu deze het goed vindt, vindt ook de Rekenkamer het goed. Op 14 Oct. 1613 krijgt Zegers zijn consent (164, 329; mn, rk en advRG 202). 48/50 1614. We keeren tot van Rijsbergen terug. Al op 27 Oct. 1606, zoo zagen we, heeft deze permissie gekregen, een waschhuisje te zetten. Oostwaarts daarvan zou eenigen tijd later het portaal van den grooten stal komen te staan. Inmiddels is het groote huis ten dienste van den Graaf gebouwd. Dit reikt, althans met zijn bijge bouwen, tot over de Beek, wat tot gevolg heeft gehad, dat een ander gebouwtje, dat door de bewoners van „het Vosken" als achterkeuken gebruikt werd en aan den rand van de Beek moet hebben gestaan, verdwijnen moest. Van Rijsbergen vraagt dan nu, het waschhuisje tot een nieuwe achterkeuken te mogen verbouwen. De bepaling, zoo merkt de Rentmeester op, volgens welke het waschhuisje 4 roedevoeten van de Beek verwijderd moest blijven, is niet aan het huis „in Zeeland" ten goede gekomen: aan de Beek, onder de vensters van dit huis, is nu een aschput gemaakt (men herinnert zich, dat voor de uitbreiding van 's Prinsen stal de oude aschput is opgeruimd). Van Rijsbergen krijgt dan nu wel verlof, het waschhuisje tot een achterkeuken te verbouwen, maar die keu ken moet thans pal aan de Beek worden gezet, waardoor, aan dien kant, de aschput verdwijnt; ook zal San de zijde van 't huis „in Zeeland” de keukenmuur worden gewit; en ten derde zullen daarin geen vensters mogen komen. De bouw zal tenslotte niet hinderlijk mogen zijn voor Z. Excle’s stal (165, 75v°;mn, rk en advRG 202). 1620. Ijsbrand van Rijsbergen is gestorven. Zijn weduwe, Elisa beth van Zuyenrendael, vraagt nu om vaststelling van de som, die haar of haar kinderen zal worden vergoed bij het ophouden van de „gift”. Het huis, zegt zij, heeft zeker 12.000 gld. gekost. Waar maken kan ze dit niet, daar een aantal bescheiden zijn verloren gegaan. Maar de metselaar en de timmerman van het Hof taxeeren de kosten op 10.500 gld. (taxatierapport nog aanwezig). De Reken kamer stelt bij acte van 20 Jan. 1620 het te vergoeden bedrag op 10.000 gld. vast (166, 77; mn en rk 205). 1623. Drie jaar later laat Elisabeth van Zuyerendael een twee- licht timmeren in haar achterkeuken. Daartegen komt Jan Jansz. Houtthuyn, de eigenaar van het huis „in Zeelandt”, in het geweer.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1945 | | pagina 160