VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
151
45
1600. Huybrecht Jacobsz. toch, hoefsmid van Z.Exc., die in 1609
Arend Jansz., als Hoefsmid van den Hove opvolgen zal, geeft aan
het eind van 1600 te kennen, „hoe dat aent eynde van (Z.Exc.’s)
stalle seecker kleyn houcxken erffs tot aende Beeck leedich leggende
Stalsteeg, de kleine stal”. Evenmin nu, als de geraadpleegde
acten van de Rekenkamer uitsluitsel geven over de geschie
denis van de Gevangenpoort en van het Valkhuis, doen ze dit
over die van de stallen vóór den Opstand de Koninklijke
Stallen genoemd. Enkele kleinigheden kunnen worden aangestipt.
De „groote stal” (nr. 57 of 46 a en 47) moet omstreeks 1555
gebouwd zijn. (Naar alle waarschijnlijkheid naast den „kleinen”,
voorganger van dien van 1610; want we zullen het zien: ook vóór
1610 lag daar een stal; zelfs al, zie hierboven, in 1522). Het op
schrift boven de acte van 22 Mei 1556 ten gunste van Pieter Florisz.
luidt b.v.: „Het huysken staend achter de nyeuwe paerdenstal.” En
Ermke Diercxdr., wed. van Adriaen Jansz., goudsmid, wonende aan
de Vischmarkt op den hoek van 't Achterom, die we reeds kennen als
de bewoonster van het huis „in de Spaerpot”, vertelt in 1560, dat zij
een klein erfje heeft met een poortje, respondeerend op 't Buitenhof,
vast aan den nieuwen stal; er heeft een oude loods gestaan, die bij het
maken van den stal geheel is ineengestort (155, 1268). De stal reikt
niet tot aan de Beek, want Ot Barentsz., kistenmaker, wonende op
den hoek van het „Achteromstraeken” (dat moet dus zijn naast „de
Spaerpot”), in een huisje „de drie Scabellen", bezit daar „een zeker
cleyn erfken, streckende van de Beecke tot aende stall vande Mat.”,
naar hij in 1567 mededeelt (156, 52). In 1571 wordt de stal, blijk
baar naar 't Noorden, iets uitgebreid. In Nov. van dat jaar toch
wordt geconstateerd, dat het erfje, waar de loods heeft gestaan,
„nu onlangs” is „betimmerd en geappliceerd aan den stal” (156,
238 v°). In 1588 heet deze stal nog altijd „de nieuwe stal”, nu
„van Z. Excie”; klaarblijkelijk in tegenstelling met een nog bestaan-
den ouden stal. Is dit (wat voor de hand ligt) de latere „kleine stal”,
dan vraagt men zich af, of het tusschenstuk (46 a) wel al bestaat,
want in dat jaar krijgt Jan Harmansz., kleerkoop in 't Achterom,
vergunning, om Z.waarts van den stal een schoorsteen op te trek
ken (159, 167). Ónmogelijk echter is het niet, dat dit geschiedt
Z.waarts van 46 a.
Uit de hieronder sub 45 aangegeven acte, tenslotte, blijkt, dat op
de plaats van den lateren „kleinen stal” althans in 1600 reeds een
stal aanwezig was.