153
VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
46
1611. De poort is inmiddels verplaatst en over de gevolgen
daarvan beklaagt zich de goudsmid Gedeon Dassignies. Hij is blijk
baar een Franschman en schrijft zijn Nederlandsch zeer verward.
Zooveel kan men opmaken uit zijn rekest, dat de vroegere poort
(„eer sy verstelt werdt") uitkwam recht tegenover zijn winkel in
't Achterom, wat „den suppliant 't volle gesicht oft prospect opde
pleyne” verschafte „ende die daer uytquamen haer ierste ooge op
synen winckel was gevende”. De poort is nu O.waarts verzet, „dies
(de wandelaars) doorganclix sijn huys voirby sijn eer sy 't sien.”
Hij legt zich daar graag bij neer „om des gemeenen ende synes
Excies stals dienst”, maar vraagt toch om een kleine compensatie.
Wij danken aan dit verzoek de aardige ruwe schets van het Stal-
straatje, die hierbij gereproduceerd is. De „groote stal" (46 a en 47)
steekt een eindje naar voren uit en vormt dus een hoek, die Dassig
nies wil benutten om er een regenbak te zetten; want het is een
hoek, „die nergens toe en can dienen als om (met onnutte reve
rentie gesproken) de passanten tot urineren ende ander onvleys
te bruycken.” De rentmeester adviseert gunstig „ende andersins wel
vereyschen sonde met een heek of glintinge schijns toegemaect te
werden, om alle perickelen te eviteren, gelijck burgemren van Den
Hendrick van Gelder en zijn buren Michiel Dircksz. Schouten,
Claes Michielsz. Schouten en Bartholomeüs Servaesz. profiteeren
van de omstandigheid, dat alles netjes wordt opgeknapt, om ook
den smeerboel van de Beek achter hun huizen op te doen ruimen.
Zij constateeren, dat, aangezien de Beek „vande deurganek der
poorte ter beyder syden open leyt, dagelicx veele vuylicheden
by alle menschen gedragen ende geworpen worden, waermede voorn.
Beeck verstopt ende soo grooten gestanek daer wt causeert, dattet
een groot offsien (is) voor alle gequalificeerde persoonen ende
andere luyden, die aldaer sijn passerende." Dit is wel geen smoes,
maar toch ook niet de hoofdzaak. Ze willen ter plaatse de Beek
„overtimmeren”, waardoor eensdeels het euvel verholpen zal zijn,
maar wat hun tevens een welkome uitbreiding verschaft van hun
huis. „Overtimmeren” toch beteekent, hun huis tot over de Beek
heen doen reiken. Dit, echter, moet in dier voege gebeuren, dat,
voor den schouw, een boot er onderdoor varen kan en een man
in die boot overeind kan blijven staan. Het consent dan, wordt nu
verleend, „mits datse sullen blyven onder de lichten (is vensters)
ende datse de deure van mr. Hubrecht, Houffsmit, niet en sullen
verhinderen." Acte van 26 Oct. 1610 (164, 69).