r 156 HET BUITENHOF K/N 1580. Ten Westen van dezen stal, de latere Ruiterwacht, die een hardnekkig bestaan heeft gevoerd als geen andere, lag na de woelige jaren van den Opstand een open terrein. Het moet zich in de breedte tot aan perceel N (inclusief of exclusief, dus tot aan het Stalstraatje of tot dicht in de nabijheid daarvan) en in de diepte tot aan de Beek hebben uitgestrekt, die ook toen al, naar men aannemen moet, niet haar ouden loop meer volgde, maar volgens de latere bedding was omgelegd (zie den plattegrond). Toen nu Prins Willem op voorstel van de Staten Jan Willemsz. Comans den ruimen pastoorshof en Coenraad de Rechtere het tuin- looze huis tusschen de Hoefsmederij en dat van Anneken Jolijt had toegewezen, stelde hij dit terrein als moes-, ooft- en siertuin ter beschikking van de Rechtere. Maar de pastoorshof was om ringd door een muur en de Rechtere’s tuin lag grootendeels open. Hij bemerkte dit tot zijn schade, toen hij er zijn kool en peul vruchten kweeken ging. Het eenvoudigste leek het hem toe, er rondomheen een wal op te werpen, aan den binnenkant bezoomd met een sloot. Vier voet breed en vijf voet (dat is mans-)hoog. De Rechtere vroeg er consent bij de Rekenkamer voor aan. Het werd hem op 19 Febr. 1580 verleend (158, 112; vD 69 waar met een drukfout 1586 staat en Ising, H.Sch. III, 298). 1592. Waarom de Rechtere twaalf jaar later zijn tuin over laat aan zijn schoonzoon Adriaan Duyck, die na zijn dood in 1601 zijn opvolger worden zal (nu is hij commies van den Ontvanger- Generaal van Holland; Haak, Oldenbarnevelt, R.G.P. 80, blz. 243)7 Overgeleverd is het ons niet, maar we kunnen er gevoege lijk de bruidschat van zijn dochter Anna in raden. Adriaan zal er een woning zetten. Het Buitenhof wordt dan voor de de Rechtere’s een soort familieplein. Zijn andere schoonzoon toch, Nicolaes Doublet, getrouwd met zijn dochter Theodora, woont al sinds 1583 op perceel BCD (zie aldaar). Nu Duyck dan over den tuin beschikt, nu requestreert hij meteen bij de Rekenkamer. Die tuin, merkt hij op, is zijn schoonvader gegund „oock met conditie, dat hy, alst hem gelegen is, int selven soude mogen doen timmeren." Duyck zou zich wel willen „beraeden, om daerin te stellen een woonplaetse oft huys voor een man met eeren bequaem te be- woonen. Ende (alsoo) tselve voor een groot deel soude strecken tot cieraet ende weltoninge vande pleyne vant Voorhoff, die anders, sunderlinge voor ende omtrent den voorsz. tuyn wert mis- bruyckt tot eenen schandelycken misthoop ende vullenshouck,” vraagt hij consent voor dien bouw. Maar hij vraagt volledige in-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1945 | | pagina 172