161
VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
en Adriaan
M.
1610. De gang, die van de achterzijde van het (nu voltooide)
Stalstraatje naar het Pikeurhuis leidt en waarop Mr. Maarten
Trompert een doorgangsrecht heeft bedongen (thans, nu de kaats
baan is aangelegd, voert hij, behalve naar het Pikeurhuis, dus
ook naar het erf van de kaatsbaan) is aan den kant van de Beek
sinds eenigen tijd met een planken heining bezoomd en tevens ge
plaveid (200 advRG bij de acte van 4 Apr. 1602). Als Adriaen
Maurisz. Gybons, wonend in 't Groot Achterom, „een brugcken
over de Beecke qchter sijn huysinge (maken wil) tot sulcken
hoochte, datter bequamelyck een schouwe met een man daerin
overeynde staende duer mach vaeren, omme daerop altemet wadt
te drooghen”, adviseert de Rentmeester, dit toe te staan, aangezien
dit zal „styven de plancken heyninge van den gange naer het
Pickeurhuys”. Op 15 Nov. 1610 krijgt Gybons dan ook consent
(164, 78; mn, rk en advRG 200), maar hij maakt er al aanstonds
misbruik van. Niet enkel maakt hij het bruggetje niet hoog genoeg,
maar aan weerskanten overtimmert hij ook de Beek, legt er een
tuintje op aan en schiet dit met hooge staketselen af. Op 24 Febr.
1611 wordt hem bevolen, de zaak binnen tweemaal 24 uur weer
in 't reine te brengen (164, 95).
1611. Zeer dicht in de nabijheid daarvan zou Philips de Ia
Camme, „hem geneerende met verven van allerley coleuren",
graag een steigertje hebben, om in de Beek zijn geverfd goed te
spoelen. Hij had dit willen maken bij de poort, maar daar wordt
nu juist over de Beek heengebouwd. (Inderdaad, men herinnere
zich, dat Hendrik van Gelder en drie van zijn buren, om bij de
poort naar het Achterom den smeerboel in de Beek kwijt te raken,
op 26 Oct. 1610 permissie tot „overtimmering” hebben gekregen).
Den stalmeester van Z.Exc. is toen gevraagd, het steigertje te
mogen aanleggen op het punt, waar de gang naar het Pikeurhuis
in het Stalstraatje mondt, maar de stalmeester heeft dit geweigerd.
Nu zal bet dan gemaakt worden onder het bouwsel van één van
de vier buren, die aan weerskanten van de poort tot „over
timmering” zijn overgegaan, en wel onder het reeds begonnen
gebouw van den stopper Bartholomeus Servaesz. „op dezelfde
wijze als in 't Noordeinde tegenover de Kogge”. Blijkens 't advies
van den Rentmeester Generaal zal hij gehouden „weezen, ’tselve
geslooten te houden ende met een stercke eycken planck by dage
als hij 't niet en gebruyct te overleggen.” Acte van 5 Maart 1611
(164, 97 v°; mn, rk en advRG 201).
1612. Tusschen den stopper Bartholomeus Servaesz.