VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650 169 eigenlijke functie niet meer gebruikt wordt. Die functie is, „te wesen een gevanckenisse, aldaer die Baillue vanden Hage voortijts sijn ge vangenen te leggen plach" (202, bijlage bij acte van 11 Febr. 1613) of volgens een ander stuk „een gevanckenisse, aldaer men seeckere gevangenen te leggen plach, soo bisinnige als petulante buyerluyden kinderen vander Hage" (ibid). Een grafelijke gevangenis dus, die voor plaatselijke doeleinden diende en niet voor het doen boeten van zware vergrijpen gebezigd werd. Nu hij dan leegstaat, heeft Margriete, weduwe van den deurwaarder van den Hove van Holland Joris Craenbout, er de beschikking over gekregen. Erg bruikbaar, echter, is hij niet. Alle verhoudingen in aanmerking genomen, is het een wolkenkrabber avant la lettre, d.w.z. een gebouwtje, dat, naar reden van zijn smalheid, bijzonder hoog is opgetrokken. Aan zijn top ziet men aan beide zijden, zoo Oost als West, een trapgevel, die de zij muren afsluit. Klaarblijkelijk is het als gevangenis buiten gebruik gesteld vanwege zijn bouwvalligheid en de weduwe Craenbout (of ook haar man er gewoond heeft, blijkt uit de stukken niet) heeft er niet véél aan. Het bouwsel staat echter ietwat naar achteren, zoodat er tusschen de voorzij ervan en het Buitenhof nog een brokje terrein openblijft. Nu krijgt ze dan vergunning, op deze plaats een bouwseltje op te trekken, dat als woonruimte bruikbaarder is; ja, zelfs er een paar vensters van haar buurman Gillis Matthijsz. bij dicht te maken. Met dezen ligt ze hierover, en vermoedelijk ook over andere dingen (hij schijnt aan den Diefsteen „getimmerd” te hebben) overhoop, maar de Rekenkamer heeft een modus vivendi gevonden. Gillis zal „zijn licht moegen nemen int Zuyden, soe gebuerlijck hy sal mogen, sonder becroen bekreun) van" Margriete. De weduwe, echter, moet wel weten, dat, zco van 's Konings wegen besloten wordt, den Diefsteen weer in gebruik te nemen, zij ook haar eigen aanbouw daarbij kwijtraken zal, zonder dat ze daarvoor vergoeding ontvangt (154, 160). 1554. Misschien schrikt zij hiervoor terug, vooral nu haar weldra ter oore komt, dat de Haagsche magistraat belangstelling toont voor den Diefsteen; van een totstandkomen van den voorgenomen bouw blijkt althans niets. In het midden van 1554 zendt dan het „Corpus van ’s-Gravenhage" een rekest aan den Stadhouder, met het verzoek, de „gift" van den Diefsteen eraan over te doen „omme die te mogen besigen alst van node wesen sal”. Het gebouw zal dan weer dienen voor dezelfde doeleinden als tevoren, maar nu niet meer alleen onder verantwoordelijkheid van den baljuw als vertegenwoordiger van het grafelijke gezag, maar onder die van de Haagsche Magistraat als

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1945 | | pagina 185