VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
177
van den oudsten zoon, Jan, als zijn eigendom te beschouwen en dus
te verkoopen; de huurcedule van 26 Febr. 1604 dient daarbij als bewijs;
en de jongste zoon, Arnoult, was minderjarig, toen hij het zijne ver
vreemdde. Onjuist, merkt Riccen op; hij was toen boven de 20 en sol
daat! Riccen heeft groote plannen: hij wil zijn achterkamer vergrooten
in de lengte en in de hoogte, turfschuur en keukentje afbreken en een
nieuwe geriefelijke keuken zetten en aan het plein een salet optrekken
met twee verdiepingen („bovenkamers”) erop, waarvan de rooilijn
iets naar voren moet worden verplaatst. Hij moet dan echter zeker
heid hebben voor zijn bezit en stelt dus de volgende regeling voor.
Zooals men zich herinneren zal, had Dirk Hanneman in 1577 een acte
gekregen, waarbij hem een vergoeding van 1200 pd. was beloofd bij 't
ophouden van de „gift”. Die gift nu was hem verzekerd voor zijn
eigen leven en dat van zijn vrouw en kinderen. Aan de Rekenkamer
komt dan het recht toe, liet huis na den dood van het laatste kind van
Dirk Hanneman te naasten tegen betaling van 1200 pd. Riccen stelt
nu voor, dat de Rekenkamer dit recht aan hem overdoet. Zoodra dan
de laatste Hanneman zal gestorven zijn (hij verwacht blijkbaar, dat
dit niet lang meer zal duren,) zal hij voor 300 pd. het laatste vierde
part kunnen naasten! De constructie riekt ietwat naar machtsursur-
patie, maar Riccen is zelf lid van de Rekenkamer en zijn voorstel gaat er
door. (De acte is van 31 Maart 1612.) Ook krijgt hij vergunning voor
den bouw, waarbij de rooilijn aan het Buitenhof niet verder dan 5 a 6
voet (een M. of 2) naarvoren mag worden verplaatst. Tenslotte
wordt de „gift” op hem, zijn vrouw en zijn kinderen overgebracht.
De verbouwingskosten alleen zullen zeker 5 a 6000 pd. bedragen en
hij heeft gevraagd, het vergoedingsbedrag bij het ophouden van de
gift op 10.000 pd. te stellen. Het wordt gesteld op 9,000 pd., een be
drag, dat op 18 Oct. 1619 wordt verhoogd tot 11.000 pd. (164, 219 v°;
mn, rk, advRG en bijlagen 201).
I
1613. De Diefsteen! Daarover is nu de doodsklok aan ’t luiden.
Het ding staat er nog net als twaalf jaar geleden. Evenmin als de
weduwe Craenbout in 1550 ertoe komen kon, tegen het oude kavalje
een nieuwen aanbouw te plaatsen, evenmin heeft, toen 't puntje bij
paaltje kwam, in 1601, de Magistraat van Den Haag er den moed
toe bezeten. Misschien zelfs wordt de Diefsteen niet meer gebruikt
thans evenmin door het plaatselijk gezag als reeds vóór 1550 door
den baljuw als vertegenwoordiger van den Graaf. Burgemeesteren
en Regeerders van ’s-Gravenhage requestreeren dus en vragen, den
Diefsteen te mogen verkoopen, „omme met de penningen, daervan