VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
179
steen gedaan? Vrij zeker heeft hij hem afgebroken en de afbraak ver
kocht. Het terrein met wat er op rest (er wordt gesproken van een
oostelijken muur) is in 1618 in plaats van 2000 niet meer dan 600
waard. Ook is er in 1618 nog slechts sprake van „een erf, genaamd
de Diefsteen,” en een jaar later van „een erf, daar eertijds de huizinge
van den Diefsteen op gestaan heeft." Op de kaart, tenslotte, van Bos
en van Harn van 1616 is van het gebouw geen spoor meer te be
kennen. Aan zijn verplichtingen echter (vermoedelijk de verplichting
tot lossing van den schuldbrief) heeft van Ree, die nu in Amsterdam
blijkt te wonen, niet voldaan. Het goed wordt dan ook aangeslagen
en bij onwillig decreet van 5 Maart 1618 voor 600 verkocht aan
Cornells Flory, Procureur voor den Hove van Holland. Maar deze
treedt op voor de Haagsche Magistraat, die dus opnieuw in het bezit
van het terrein en de daaraan klevende rechten komt (vD 62).
De datums, die nu volgen, hebben enkel formeele waarde: 27 Maart
1619 voor het transport aan Pieter Govertsz. van Riemsdijck, timmer
man (lees architect-aannemer), 4 Januari 1620 voor dat aan Hendrik
Aartsz. Doedijns (vD 62). Wij kennen den laatste. Hij is Commies
ter Finantie van de Staten van Holland, schoonzoon en opvolger van
Jan Willemsz. Comans en bezitter van den vroegeren pastoorshof.
Hij is de eigenlijke kooper, van Riemsdijck is, als bouwer van zijn
huis, slechts een tusschengeschoven persoon en de transporten hebben
op andere tijden plaats dan de werkelijke transacties.
Immers, al op 29 Oct. 1618, een half jaar nadat het ledige erf weer
in het bezit van de Magistraat is gekomen, heeft Doedijns van den
(inmiddels gestorven) Pieter Gillisz. Kiggelaer en van den spoor
maker Jan Guldemont, die achter den stal sub I woont, twee aaneen
sluitende stukken grond gekocht, die van zijn toekomstige huis het
achtererf zullen vormen. (Voor den datum zie Gem. Arch., eigendoms-
bew.Buitenhof). De Diefsteen toch heeft geen achtererf gehad. Een bij
een rekest van Doedijns aan de Rekenkamer (205, rk van 10 Jan.
1619)behoorend kaartje van den landmeter Floris Jacobsz. maakt de
situatie ter plaatse volkomen duidelijk. De lezer zij zoo goed, nog
maals den plattegrond van den Heer ter Meer Derval ter hand te
nemen. De scheidslijn tusschen perceelen I en H loopt er loodrecht
naar beneden. Dat deed ze destijds niet. Ter plaatse ongeveer, waar
ze nu door een dwarslijn gesneden wordt, hield ze op. Daar liep een
planken heining, naar 't O. tot aan ’t huizencomplex BCD, naar 't W.
tot aan een zijtak van de Beek. Inderdaad, het Z.-N. loopende deel
van de Beek, zooals we dit zien op den plattegrond, zette zich N.-
waarts voort tot even ten Z. van de scheidslijn tusschen perceel J en
dat van Guldemondt. Bij de Beek gekomen maakte de W.waarts