VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
181
I
1623. Kwade tongen beweren, dat Doedijns op weinig eerbare
wijze aan zijn geld is gekomen. Ze zullen wel niet geheel ongelijk
hebben. Financieele ambtenaren waren in dien tijd niet altijd scrupu
leus, Doedijns was een uitermate brutaal heer en, na in 1624 reeds
geschorst te zijn, wordt hij, na een dienst van zeker een dertigtal jaren,
formeel uit zijn ambt ontslagen (Res. St. v. Holl. 2 Aug. 1624 en
5 Juli 1625). Ook beweert men, dat hij zijn goederen op naam van
zijn familie gesteld heeft, om zich grooter veiligheid te verschaffen
(Gem. Arch., Not. Arch. 13, f° 20 en vlg.). Wat hiervan zij, in 1623
blijkt zijn huis aan de Z.zij van 't Buitenhof op naam van zijn schoon
zoon Jason Bylandt te staan. Deze is getrouwd met zijn oudste doch
ter Elisabeth (naamgenoote van zijn vrouw Elisabeth Comans)
(Gem. Arch., KI. op huw. reg., 29 Nov. 1620) en is rentmeester van
Gideon, baron van den Boetzelaer, Heer van Langerack en ambassa
deur te Parijs (KI. 8, 1593 en Not. Arch. 8, f° 96 v»). Op 8 Sep
tember 1623 krijgt Jason Bylandt consent, de glinting vóór zijn huis
iets verder van den voorgevel af te zetten (166, 271; mm en rk 207
vD 63).
ld. Inderdaad, Doedijns is een brutaal heer. Niemand beter dan hij,
in zijn functie, weet, wat hem tegenover de Grafelijkheid wel en wat
hem niet vergund is. Hij heeft er zich niets van aangetrokken en op
zijn terrein, in wezen grafelijkheidsterrein, vóór het op zijn schoon
zoon is overgegaan, een aantal werkzaamheden doen verrichten,
waartoe hij zonder consent geen recht had. Het deel van zijn achter
erf,dat hij van Guldemondt heeft gekocht, grenst ten N. aan den stal
(perceel J). Hier heeft hij een achterkeuken gebouwd, waarvan de
schoorsteen uitkomt naast de zoldervensters van den stal; en de
zolder daarvan dient voor berging van hooi en stroo; het brandgevaar
is dus groot! Ook heeft hij „een secreet doen fonderen, waervan de
kelder onder de voorn, stal een groot deel es comende, gelijck hy oick
in ende aan des Graeflicheyts muyeren gebroocken, getimmert ende
een pompe mitsgaders een oven gestelt heeft." Rekenmeesters gelas
ten dus Esau Geubel, hun deurwaarder, om Doedijns en ook den
tegenwoordigen eigenaar Bylandt te bevelen, den schoorsteen dade
lijk af te breken en ook al het overige in zijn vroegeren staat te her
stellen; „ende sal de voorsz. deurwaerder relateren sijn wedervaren.”
Noch van diens relaas, noch van het resultaat van het bevel is iets
naders bekend. Maar Doedijns zal er wel in geslaagd zijn, de zaak in
zijn voordeel te schikken! (166, 272 v°).