190 HET BUITENHOF „Bassecour” 1597198. Inmiddels is ook het noordelijk daarvan gelegen erf, is ook Timmerman van den Hove geweest; in 1594 werkt hij blijk baar nog onder zijn vader; dit heeft hij 6 jaar gedaan en zijn com missie dateert van 9 Juni 1600; hij is dan 31 jaar oud; (383) heeft in 1594 op die plek van de Magistraat van Den Haag een schuur met erf gekocht, aan den hoek van de brug, over Teylingen. Inderdaad, het huis gen. „Teylingen" ligt aan den overkant (KI. 6, 966). Die schuur wil hij tot een huis vertimmeren en daarbij d’oude miraille (muur) ande waterkant int Noorden2 voet uuytwaerts int water stellen om zekerder daerop te bouwen." Het is het water van de Hofgracht en het huis in kwestie staat op de kaart van Bos en van Harn duidelijk aangegeven als het tweede huis, van links naar rechts, aan de N.zij van den Cingel. Men ziet, dat inderdaad de achterkant aan de Hofgracht moet raken. Op 1 Nov. 1594 heeft hij consent gekregen voor de werkzaamheden in het water van deze gracht (160, 297 v»). Twee jaar later krijgt hij permissie, om zeker tuintje tegenover het huis van Jeroen de Boode op den Cingel te gebruiken, om daar zijn houtwerk te prepareeren. Vermoedelijk is toen het erf ontstaan, zooals Bos en van Harn dit aangeven naast het bewuste huis. Het neemt het grootste deel van perceel O in beslag, alsmede het zuidelijk deel van wat op den plattegrond „Bas- secour” wordt genoemd. Zijn hout wordt er echter gestolen en hij vraagt dus, er een loods te mogen metselen, 1 steen dik, 30 voet lang, 18 voet breed en 13 voet hoog. Op 17 December 1598 wordt hem er consent toe verleend (161, 215 v°; mn, rk en advRG 195). Zijn weduwe heeft in 1615 (zie aldaar) van die loods een woning gemaakt. Het is op de kaart van Bos en van Harn het uiterste op den Z.W. hoek van het perceel gelegen huis. 1 Juli 1599 krijgt Pieter Amen consent, voor zijn huis een glinting te zetten (161, 248 v°); een dag later, de „platinge”, die hij tot stijvinge van den N. gevel van zijn huis heeft mogen slaan, ter lengte van zijn erf tot aan den overloop van de Beek te brengen, aangezien dit noodig is ter bevrijding van zijn erf, naar 't W. strekkende, 't welk geheel open leit (161, 269); op 10 Oct. 1602, tenslotte, den muur van de groote keuken uit te zetten naar 't W. tot op de Spoeye, zooals het huis „de Ridder" dit heeft en ook de andere buren (162, 121 v°). Dit laatste, vermoedelyk, om 't huis te kunnen verhuren, want hij heeft, zooals we hieronder sub 33, 1601, zullen zien, zijn vader nu opgevolgd en in het Timmerhuis zelf wordt een woning voor hem geaccomodeerd.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1945 | | pagina 206