r
193
VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
1608. In 1608 requestreert Johan van Flory zelf. Hij noemt zich
dan in den breede „Conchierge vande Graeffelicheyts hoffbrant,
dienende voorde winterprovisie vanden Hove van Hollant ende de
ander collegiën 's lants”, terwijl zijn huis, met de Turfloods samen,
heet „de Conchergerie vanden Hoffbrant”. Hij zit hier ook al meer
dan 30 jaar lang, want zijn commissie dateert van 1577 (de R. I,
167). Voordien is hij procureur bij het Hof van Holland geweest
(Smit, Geuzentijd 136 en 192), zooals ook zijn kleinzoon en opvol
ger Cornelis dit zijn zal. Hij wijst erop, dat de glinting vóór het
complex totaal vergaan is en in elkaar gevallen. Daarenboven heeft
Pieter Amen, de Timmerman van den Hove, „over langhe" last
gehad, den tuin achter zijn woonplaats van een nieuwe „staecket-
tinge” te voorzien. De materialen liggen klaar. Hij vraagt, de zaak
ld. Aan den anderen kant van zijn erf heeft van Buren den
gevel of muur „vanden stallen, daer de Edeluyden paerden staen”,
een ouden muur en ten eenen male vervallen geheel afge
broken en van onderen tot boven vernieuwd. Hij vraagt daarvoor
nu vergoeding. De Rentmeester merkt op dat de muur een ge-
meene muur is, zoodat hij slechts recht heeft op vergoeding van de
helft van de waarde. Ook heeft hij de afbraak gebruikt, wat die
helft nog vermindert. Tenslotte heeft hij hem hooger gemaakt dan
hij was, en dit tot zijn eigen gerief. De waarde wordt geschat op
380 pd. Bor adviseert, op 8 Sept. 1602, hem 130 pond te vergoe
den (384).
30/31
1606. Al in 1601 heeft Michiel Michielsz., schoenmaker in 't
Achterom, dié daar zeer klein behuisd is, gevraagd, op een achter
zijn woning gelegen erfje te mogen bouwen tot over de Beek (383,
7 Sept. 1601). Het is hem klaarblijkelijk geweigerd. In 1606 komt hij
op de zaak terug. De voorgenomen bouw zou over de Beek aan de
heining raken van den tuin, behoorende aan de huizinge van den
Brandmeester Jan van Flory. De Rentmeester Generaal vindt dit
een overwegend bezwaar, 't Verzoek zal dus wel afgewezen zijn.
Een acte is niet aanwezig. (386, 26 Jan. 1606).
Jan van Flory, een stukje van diens erf gevraagd, om er een
„zomerkeukentje” en een loods te zetten; vermoedelijk daar, waar
op den plattegrond perc. 29 achter perc. 30 uitspringt. Jan van Flory
staat hem dit af en de Rekenkamer keurt op 22 Febr. 1602 de
transactie goed (162, 71 v°; mn, rk en advRG 195a).