HET BUITENHOF
194
33
E
een
werf,
Arent Jansz.
Claes Lourisz.
1609.
Wapen
1608. Neeltgen Amen, een zuster van den Timmerman, vertelt,
dat zij bij 't leven van haar ouders in den toren van de Zuid-Hof-
poort gewoond heeft. Zij heeft dien bij hun overlijden moeten ont-
van Prins Maurits. Ze wil nu
annex
Inmiddels is, anders dan in de voorafgaande jaren, „Het
van Orangiën” 15 jaar lang, van 1595 tot 1609, in dezelfde
handen gebleven. In dien tusschentijd is het verhuurd geweest aan
van Woestinckhoven. Op 30 April 1609 verkoopt
van Ravesteyn het aan dezen, die een neef van hem
is (vD 105). Onmiddellijk vraagt van Woestinckhoven aan, het
in 't N. iets te mogen verbouwen. Daar staat een klein kamertje
('bijgebouwtje) onder een afdak; klaarblijkelijk het op den platte
grond langs perc. F iets naar het N. uitspringende deel, dat echter
in t O. nog niet heelemaal ligt in de rooilijn van de rest van het
huis. De Rentmeester Generaal neemt den toestand op en bevindt,
dat het bijgebouwtje „soo oudt ende vergaen es, dattet quael, langer
staende gehouden soude connen werdenOp 9 Mei 1609 krijgt
van Woestinckhoven dan ook vergunning, het af te breken en hoo-
ger en breeder weer op te bouwen, onder voorwaarde „tselve boven
ruimen voor Samuel Villers, fourier
graag een andere plaats, om er een winkeltje in te richten,
keukentje. Toegewezen krijgt ze een klein deel van de Timmer-
aan de W.zijde bij het bruggetje. Haar woninkje zal breed
zijn 10 of 12 voet, lang 18 of 20 voet
van 24 Mei 1608 (163, 186 v°).
en hoog 11 of 12 voet. Acte
te bespoedigen. Zijn buurman Jacob van Buren (op 29/29) profi
teert ervan, ook voor zichzelf wat te vragen. Doordat de glinting
voor het Brandmeesterscomplex zoo enorm ver naarvoren staat,
wordt alle mest uit den stal van de Edellieden, wanneer die stal
wordt schoongemaakt, voor de deur van zijn huis gedeponeerd. Hij
vraagt dus, bij het vernieuwen van de glinting vóór het Brand
meesterscomplex, deze een roede (een kleine 4 M.!) in te trekken
(386, 19 Mei 1608). Dit geschiedt tot groote woede van Flory!
Om zich te wreken, schrijft hij aan de Rekenkamer, dat van Buren
frauduleus een deel van den stal en het daarbij behoorend erf oc
cupeert. Maar de rentmeester verklaart, dat dit bezijden de waar
heid is en adviseert, de zaak te laten, zooals ze is (386, 22 Aug.
1608).