VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650
199
van 1600 dateeren zou (zoo ook vD 118), maar hiermee is de
aangehaalde acte volkomen in strijd. Ook de kaart van Bos en van
Harn doet zien, dat er in 1616 nog van geen prinselijken lusthof
sprake kan zijn.
„Bassecour”
1624. Uit de hieronder aangehaalde acten ten gunste van Antho-
nis Eewoutsz., schoenmaker, en Neeltje Cornelisdr., weduwe van
Pieter Amen, blijkt, dat Prins Maurits hier thans, vlak naast het
Stadhouderlijk Kwartier, zijn nieuwen tuin heeft doen aanleggen!
Aan de binnenzijde van de westelijk en noordelijk daarvan loopende
sloot is een zware muur opgetrokken. Die sloot blijkt 8 voet (ca.
2J^2 M.) breed te zijn. Gedempt is hij blijkbaar niet. Wel wordt
vergunning gegeven tot demping van de zuidelijke voortzetting er
van, die langs particuliere erven loopt. De tuin en het zich daarin,
aan den Z.kant, bevindende, lusthuis, staan beschreven in het werk
E
1623)24. Op 30 April 1611, zoo zagen wij, heeft van Woestinck-
hoven zijn huis, het Wapen van Orangiën, aan Eduard Fouler ver
kocht. Twaalf jaar later blijkt deze in geldmoeilijkheden te zitten;
zelfs heeft hij, naar vermoed worden mag, van Woestinckhoven,
nu waard in den Dobbelen Arend, den koopprijs nog niet, althans
niet geheel, voldaan. Immers, wanneer op 21 April 1623 het huis bij
onwillig decreet wordt verkocht, komt het gedeeltelijk weer in diens
handen; voor een ander deel in die van Mr. Cornelis van der Poll,
Burgemeester van Utrecht. Op 15 Juni 1624 verkoopt elk van beiden
zijn deel aan Jacob Hailing, die nu, evenals zijn schoonvader Dou
blet in 1583, het geheele complex B t/m E in handen heeft (vD
105/106).
O
1622. We zagen, dat Neeltje Cornelisdr., weduwe van den Tim
merman Pieter Amen, in 1615 ten Westen van haar huis op perc.
O een tweede huis heeft gebouwd. Beide huizen zijn gelegen aan de
N.zijde van den Cingel. Het eerste en oudste, door Pieter Amen zelf
gebouwd, heeft veel geleden. Het dak, zegt zij, ligt te vlak en is
stukgevroren; en de voorgevel heeft een buik gekregen; beide moe
ten worden vernieuwd. Ze vraagt nu, het op te mogen trekken ter
hoogte van haar huizinge, Westwaarts daarbij gelegen. Op 28 Juli
1622 wordt haar dit toegestaan (166, 199 v°).