HET BUITENHOF
64
evenals de Graven dit hadden gedaan. De gebouwen,
die op dien Grafelijkheidsgrond waren verrezen, waren
van tweeërlei aard. Tot de oudste categorie behoorden
diegene, die door de Grafelijkheid zelf waren gebouwd,
die haar eigendom waren en bestemd tot haar dienst.
Zoo de Gevangenpoort, het Valkhuis, het Smids- en
Slotemakershuis, de Hoefsmederij, de diverse Stallen er
waren er vier), de Diefsteen, de Lavanderie van de Hof
kapel, de Conciergerie van den Hof brand, het Timmer
huis. Oorspronkelijk zelfs was het Buitenhof alleen voor
gebouwen als deze bestemd geweest. Ze behoorden tot
de huishouding van den Graaf, die zelf op het Binnen
hof woonde. De Smid van den Hove hield verblijf in
het Smidshuis, de Timmerman in het Timmerhuis, maar
daarnaast hield, in een los daartusschendoor gezet huis
of huisje, ook wel eens een dienaar van den Hove ver
blijf, die voor zijn ambt geen bijzondere werkruimte noo-
dig had. Hiervoor werd dan, in het meerendeel der ge
vallen, alleen het terrein beschikbaar gesteld. Dat was
al mooi! Zelf moest de man er zijn huis op bouwen. Zoo
ontstond de tweede categorie. Wat op deze wijze ge
bouwd werd, waren geen Grafelijkheidshuizen. Maar
ook privé eigendom was het niet. De Grafelijkheid toch
reserveerde het recht, den grond weer tot zich te nemen,
indien de omstandigheden dit noodig mochten maken.
Wat werd er dan van het huis? Dit vroeg ook de be
trokkene zelf zich af en het antwoord was verschillend
naar gelang van de omstandigheden. Waren „die van
de Rekeninge” (zoo noemden zich de Rekenmeesters,
lid van de Rekenkamer) gunstig gezind of stond de be
trokkene in een goed blaadje, dan kreeg hij een betere
regeling dan in het andere geval; hoewel onder de Re
publiek de willekeur niet groot kon worden genoemd.
Bepaald werd b.v., dat de eigenaar het huis afbreken zou