II 71 VAN OMSTREEKS 1550 TOT 1650 te rotten. Voor een luchtje moest men niet bang zijn in dien tijd! Tegen alle muren en in alle hoeken lag vuil. Ieder op eigen erf nam daar maatregelen tegen. Men zette voor zijn huis een dicht en goedgesloten hek, een „glinting”, om den rommel te weren. Men „bevrijdde”, zooals dat heette, daarmee zijn huis. Soms meters ver stonden die hekken naar voren. Men stelle zich dat voor! Een vaste rooilijn, daarenboven, hadden de huizen niet. Het ééne stond een eind naar achteren, het andere had van voren een uitbouw en verderop lag een open plek, afgesloten met een heining, hek of muur, èn tegen diefstal, èn tegen het werpen van vuil. Overigens leefden de bewoners van ’t Buitenhof op een gebied, dat van de rest van het dorp zorgvuldig was afgescheiden. Het Buitenhof was een binnenplein, geheel afhankelijk van het Hof. Het was aan alle kan ten afgesloten en 's avonds gingen de poorten dicht. Vijf uitgangen vond men er: de Midden- of Stadhou- derspoort naar het Binnenhof, den trechtervormingen uitgang naar de Gevangenpoort, aan den Westkant het smalle Halstraatje naar de Markt, aan den Zuidkant een vooral in zijn aanvang - even smal straatje, dat, van uit den Westhoek, langs de Stallen, met een poortje uitkwam in ’t Achterom, en tenslotte nog een straatje, in den Oosthoek, dat dood leek te loopen in een slop, maar dat aan zijn linkerkant, over een bruggetje (de Westbrug) heen, toch nog een uitgang had, die langs een straatje, dat men den Cingel van den Hove noemde, naar de achterzij van de Zuidpoort leidde, waardoor men op het Spui komen kon. Rondom, aan den huizenkant, was het plein met hoo rnen beplant en er heerschte een groote levendigheid, vooral als Prins Maurits zich in Den Haag bevond. Geen krijgsman in Europa was zóó gevierd. Wie in de krijgs-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1945 | | pagina 86