HET BUITENHOF
72
kunst uitblinken wou, ging bij hem in de leer. Honder
den ontving hij aan zijn tafel. En al zijn edellieden reden
paard. Ze hadden een eigen stal aan den Cingel van
den Hove. Twee geweldige stallen had de Prins zelf
tot zijn dienst, één aan den Westkant van het plein, in
den Zuid-Westhoek, en één in het straatje, dat daar
uitkwam; vlak hierbij, aan den Zuidkant, een enorme
manége (de „Pikeurschuur”en dan nog een stal voor
zijn koetspaarden, enkele huizen verderop (de latere
Ruiterwacht). Hij was een paardenliefhebber zonder
weerga en het was op het Buitenhof één geloop, één
geren, één gedraaf van paarden en ruiters. Met hun
kleurige kleeding en hun hoeden met pluimen een ver
rukkelijk gezicht. Daar tusschendoor, behalve de knech
ten en 'ambachtslui, de statige, zwartgemantelde en
breedgehoede Statenleden en hoogere ambtenaren van
de colleges van Staat.
Zóó was het plein. Laat ons er nu eens omheengaan.
De lezer zij zoo vriendelijk, ons te volgen aan de hand
van de kaart van Bos en van Harn.
We beginnen dan bij den trechter, die naar de Ge
vangenpoort leidt. Neen, het fraaie gezicht op den Vijver,
dat men thans heeft, genoot men er niet. Afgesloten
heid ook hier, als overal elders. Zoowel de gracht langs
het Stadhouderlijk kwartier als de Vijver tot aan de
eerste huizen toe was door een muur aan het gezicht
onttrokken. Ik heb wel eens gelezen, dat het een laag
muurtje geweest zou zijn. Is dit dan een vergissing? De
stukken doen vermoeden, dat de muur meer dan mans
hoog is geweest. Wie dus over den Vijver heen wou
zien, moest in de opening gaan staan, die aan de paar
den gelegenheid gaf, erin af te dalen. Deze muur dan
zien wij, in ’t straatje, dat naar de Gevangenpoort leidt,
stuiten tegen het huisje, waar Jan Borremans sterven-