DE HEER LEYDEN EN DE 88 74) Notar. Den Haag, inv.no. 91, f. 314, 25/4/1671 in een ver klaring te zijnen behoeve. 75) Transp. Den Haag, inv.no. 455, f. 309v, 2/12/1677, klap- perno. 933. 7(') Arch. Rijnland, kaart Q 37, inv.no. 1414, anno 1676. 77j Transp. Den Haag, inv.no. 449, f. 344, 30/9/1693, klapper- no. 420. nog levend persoon aan in 1671 74). Niet lang daarna brak het einde van den molen aan. In 1677 werd aan Cath.a Sophia van Wingaerden, wed. van Daniel Gleser (den zoon van George Gleser), uit kracht van een akte van condemnatie van het gerecht van ’s-Gravenhage op gedragen de opstal op een stuk lands, groot omtrent een hont en voorheen in erfpacht uitgegeven 75Die opstal bestond in een slijpmolen van ouds genaamd de Malle molen mitsgaders de huizinge, beide op het voorz. land staande en toebehoord hebbende aan Lammert Faesz. van der Kiste. De verkoop had ten overstaan van sche penen reeds plaats gehad op 29/5/1673. 'Waarschijnlijk heeft de weduwe van Daniel Gleser, die sedert 1672 met Frederik van Lier hertrouwd was, den molen doen afbreken. Op een kaart van 1676 staat de harnasmolen reeds afgebeeld zonder wieken 76Later, in 1693, komt in een schepenbrief de uitdrukking voor: benoorden Den Haag, waar de slijpmolen gestaan heeft77). Uit al deze gegevens valt dus op te maken, dat een stukje grond aan het eind van den Denneweg in erf pacht („huur”) uitgegeven was aan iemand, die daarop een huis en een molen bouwde. Het is weliswaar niet aan den dag gekomen, wie die persoon was of in welk iaar de erfpacht een aanvang genomen heeft en de molen opgetrokken is. Maar ik voor mij geef Claas Wollebrantsz. den molenmaker een goede kans. Het staat vast, dat de molen reeds in 1623 bestond. In een

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 102