DE HEER LEYDEN EN DE
90
82) De kaart van Den Haag van Jacques de Gheyn uit 1597 en
die van Bos en Van Harn uit 1616 omvatten niet het gebied van
Haagambacht, waar men den harnas- of slijpmolen later aantreft.
Voor deze kaarten en die van De Clerck en Van Londerseel zie
men den Historischen Atlas van 's-Gravenhage in 1920 door de
Vereeniging „Die Haghe” uitgegeven.
deze twee namen is van weinig bedenkelijken aard en
zal wel geen ernstige tegenkanting ontmoeten bij hen,
die uit eigen ervaring weten, hoe weinig nauw men het
in ouden tijd vaak met het opteekenen van namen nam.
Het lijkt mij bijv, niet onmogelijk, dat in een kladoptee-
kening voor het register de naam Wollebrantsz. af gekort
was tot W’brantsz. en dat de netschrijver dit heeft om
gezet in Wibrantsz. Overigens komt een Claes Wi-’
brantsz. in deze buurt vroeger noch later in andere ge
gevens voor, terwijl een Claes Wollebrantsz. niet zoo
heel lang na 1627 den molen met het er bij liggende huis
blijkt te bezitten. Ik aarzel dan ook geenszins om Claes
Wollebrantz. in plaats van een Claes Wibrantsz. hier
reeds in 1627 zijn domicilie te geven.
Is 1623 het verst terug liggende jaar, dat het bestaan
van den molen onwederlegbaar openbaart, zoo lijkt het
mij daartegenover niet waarschijnlijk, dat de molen vóór
1611 opgericht is. Had hij omstreeks 16101615 reeds
bestaan, dan zou men mogen verwachten hem gelijk de
andere Haagsche molens aan te treffen op de kaart van
Floris Balthasar, wat echter niet het geval is. Evenmin is
hij afgebeeld op de vogelvluchtkaart van Den Haag door
Nic. de Clerck en Joannes van Londerseel in 1614 in het
licht gegeven 82Alle andere molens, die toen om en
bij Den Haag, hetzij als koren-, hetzij als watermolens
dienst deden, staan er op: de noordmolen en de molens
langs den Haagschen Vliet op het middenplan, de wes-
termolens en de oude Zustermolen in het verschiet. Het