TOPOGRAFIE VAN DEN HAAG
91
ss) Notar. arch. Den Haag, inv.no. 7, f. 469v, 18/5/1628. De
dienaar van den baljuw van Den Haag is er op uitgetrokken om
aan de noordzijde van Den Haag naar gesmokkelde waren (bier)
te speuren en „gekomen zijnde bij den molen aen Dennewech, ge-
naemt de malle molen”
is daarom stellig niet aan nalatigheid van de teekenaars
te wijten, dat op den voorgrond in den rechter beneden
hoek, waar ondanks de misvorming in de verhoudingen
het punt van samenkomst van Denneweg en den weg
in den Noordpolder (latere Javastraat) duidelijk te her
kennen is, een molen ontbreekt. De eenige toelaatbare
verklaring kan volgens mij slechts deze zijn, dat er toen
maals nog geen molen daar ter plaatse verrezen was.
Op grond van de bovenstaande gegevens acht ik de
gevolgtrekking gewettigd, dat deze steenen molen dag-
teekent uit de jaren tusschen circa 1613 en 1623. Dit
geeft een speling van slechts een tiental jaren, waar
binnen zijn ontstaan gesteld mag worden. Dan zou het
de oud-burgemeester Jan Jansz. Cocq geweest moeten
zijn, die den voor molenwerf bestemden grond in erf
pacht uitgegeven heeft. Wat blijft er in die omstandig
heden over van de stelling van den heer Leyden, dat de
aanwezigheid van dezen industriemolen de aloudheid
van den weg, waaraan hij lag, zou vermogen aan te
toonen?
Een ontwijfelbaar passende verklaring voor den bij
naam Mallemolen heb ik niet gevonden. Aanvankelijk
meende ik te mogen aannemen, dat de benaming ver
band kon houden met het betrekkelijk vroegtijdig verval
len zijn van den molen, m.a.w. dat hij in dien toestand
daar voor mal stond. Maar sedert ik ontdekte, dat men
den molen reeds in 1628 onder dien bijnaam kende 83
acht ik deze verklaring toch minder waarschijnlijk. De