DE HEER LEYDEN EN DE 114 de jacht in de nabij frisschen al de jagersman bij terugkeer van gelegen duinen zijn geluk van den dag met een of een hartigen dronk bezegelde, en waar later de Hage naar, die zich niet de weelde kon veroorloven er zelf een theetuin of zomerhuisje op na te houden, een ver makelijk buitenzitje vond of waarheen hij zijn schreden richtte om er een gezellige partij kolf te spelen. Als slotsom van deze overwegingen aangaande „Schudjebeurs” en „De Zoete Inval” acht ik mij ge rechtigd neer te schrijven, dat de uitdrukking van den heer Leyden, dat het bestaan van beide herbergen een aanwijzing levert ten aanzien van de aloudheid van den weg, waaraan zij gelegen waren, zacht gezegd hoogst overdreven te achten is. Daarbij dient men dan nog in het oog te houden, dat Schudjebeurs ook aan den heer weg van Den Haag naar Scheveningen lag. De heer Leyden schermde in dit en andere dergelijke gevallen nog al zwaar met vaagheden. De oudheid van zijn Rijnweg wil hij toch minstens tot voor het ontstaan van Den Haag teruggebracht zien. Op grond van bepaalde, boven ter kennis van den lezer gebrachte, historische gegevens lijkt het mij aan ge rechten twijfel onderhevig, of de aanwezigheid van de genoemde woningen verder in de plaatselijke geschiede nis van Den Haag terugreikt dan de dagen van de Republiek. 'Wat zij dus zouden kunnen bijdragen om het bestaan van den Rijnweg ettelijke honderden jaren, voor zij zelf op het tooneel der geschiedenis verschijnen, aan nemelijk te maken, gaat mijn begrip te boven. Er dient met nadruk op gewezen te worden, dat de omstandighe den bij dat verschijnen niet veroorloven een lange, on bekende geschiedenis aan het tijdstip van het opduiken

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 128