DE HEER LEYDEN EN DE
134
1SO) Ik acht het niet twijfelachtig, dat de rijweg, bedoeld in de
beide volgende transportbrieven, nl. Transp. Den Haag inv.no. 430,
f. 328v, 16/12/1634, klappemo. 902 en inv.no. 433, f. 429, 20/5/1643,
klapperno. 1109, met den ouden Rijnweg’’ gelijk te stellen is.
Men vindt deze brieven uitvoeriger behandeld in mijn bijdrage in
Jaarb. Die Haghe 1944, bl. 71/73.
en te moeten opvatten als: langs den zuidkant ervan
loopende), onder den naam Rijnweg bekend stond.
Geen bizonderheid willende verwaarloozen leg ik er
den nadruk op, dat de woorden „ofte rijnwecht" tus-
schen de regels zijn ingelascht, terwijl de tweede maal,
dat het wagenspoor in den tekst bedoeld wordt, er
eerst stond „rijwecht”, wat door toevoeging van een n
gewijzigd is in „rijnwecht". Met deze aanvulling en
verbetering beoogden de requiranten, aan wier opmer
kingen (als van lieden met de gesteldheid ter plaatse
beter vertrouwd dan de notaris) ze ongetwijfeld in de
pen gegeven zijn, te kennen te geven, dat het maar niet
den een of anderen willekeurigen rijweg, maar wel
degelijk den van ouds bekenden openbaren heerweg,
den Rijnweg, betrof180).
Al laat het notarieele archief ons hier verder in de
steek, zoo behoeven we dank zij andere gegevens, die
ons ten dienste staan, niet in twijfel te blijven, wat de
bovenstaande verklaring om het lijf had. In 1665 was
de straatweg naar Scheveningen gereed gekomen. Men
verwachtte, dat de tolgelden een behoorlijke vergoeding
voor de gedane uitgaven zouden opleveren. De par
ticipanten in den aanleg waren het bestuur van Den
Haag en de Rekenkamer van Holland, de laatste als
beheerster van den domeingrond, waarover de weg
getrokken was. Om het ontduiken van tolgeldheffing
te voorkomen moest de mogelijkheid afgesneden wor
den, dat men van Den Haag uit op den straatweg kon