TOPOGRAFIE VAN DEN HAAG
145
en 2.
103Arch. Delfland, inv.no. 1420/1
zooveel mogelijk langs den kortsten weg over andermans
grond den Haagweg trachtten te bereiken ondanks de
aanwezigheid van drie lijt- of buurwegen, die voor den
overgang van Haagweg naar Rijnweg en omgekeerd tot
hun beschikking lagen. Na de verbetering van den
Haagweg in de eerste helft van de 17de eeuw werd het
streven om zooveel mogelijk van den nieuwen verkeers
weg gebruik te maken ongetwijfeld in hooge mate bevor
derd. Daar stond tegenover, dat overwegen over parti-
kuliere gronden allengs vervielen, doordat de landen,
waar ze overheen liepen, gaandeweg afgezand, ontgon
nen en afgesloten werden. Ten slotte bleven alleen de
drie buurwegen bestaan. De Beeklaan en de Laan van
Eikenduinen behielden haar plaats en werden alleen
verlengd, naar mate de ontgronding noordwaarts voort
schreed. De derde, de meest westelijke overweg moest
ten slotte om de zelfde reden vervallen, maar de eigenaar
van het buitengoed, waar hij overheen liep, liet hem
toen, ongeveer in het midden van de 18de eeuw, ver
vangen door een nieuwen weg, het Nieuwe Slag, dat
van den Loosduinschen weg langs de buitenzijde van
het zelfde landgoed recht naar de klingen strekte 193
Van de verschillende hofsteden in Segbroek uit voer
den rijpaden naar deze drie buurtwegen, terwijl als vier
de openbare weg daar in 1665 nog bijkwam de achter
weg langs den straatweg naar Scheveningen. Het spreekt
van zelf, dat elk verbindingspad tusschen een hoeve en
een der groote dwarspaden zoo kort mogelijk genomen
werd, althans voor zoover de gesteldheid van het ter
rein, dat in aard tusschen vlakke hei en hoog opgesto
ven duinen („bergen" noemen de landmeters ze