DE HEER LEYDEN EN DE
150
in den regel met
aan het licht,
van den Rijn-
reeds in die
197Hierbij in aanmerking te nemen, dat men
verpachte hoeven te doen had.
verkeerde opvatting dienaangaande
187verder dat de duinweg, die tusschen de Beek-
en Schuddegeest langs de noordzij van het Kleine
Veentje liep, in het begin van de 18de eeuw door den
eigenaar van Kranenburg in zijn westelijk deel vergraven
was en ten slotte, dat die eigenaar dezen weg niet als
gemeld, en zulx als noodeloos, ook niet op te antwoor
den”. Zij zagen zich derhalve genoopt te erkennen, dat
zij zich in de aanduiding van den Rijnweg vergist had
den, te hunner vergoelijking aanvoerend, dat er verschil
van meening heerschte over de vraag, welke weg nu pre
cies op den naam Rijnweg aanspraak mocht maken. Zij
hadden met die benaming het oog gehad op den weg
aan den zuidrand van de klingen en langs den noord
rand van het Kleine Veentje, terwijl zij tevens toegaven,
dat de weg, dien de verweerster als het Rijnslag aan
wees, nl. den weg, die aan den noordrand der klingen en
langs den zuidrand van de vlakte van Segbroek liep,
nog niet vergraven was, maar pas met vernietiging door
afzanding bedreigd werd. Op 18/1/1740 besloten dijk
graaf en hoogh.raden de zaak als afgedaan en geëindigd
te beschouwen, wijl mevr, du Bois in haar rescriptie ver
klaard had, dat zij het Rijnslag een publieken weg achtte
te zijn ten dienste van de woningen in Segbroek gelegen
en dat zij geenszins het voornemen had om dien weg op
eenigerlei wijze aan zijn bestemming te onttrekken door
hem te doen afsteken.
Uit deze gedachtewisseling treedt dus
dat de voorstelling van den juisten loop
weg tegen het midden van de 18de eeuw
mate vervaagd was, dat zelfs landeigenaars in Segbroek
een verkeerde opvatting dienaangaande konden
uiten
laan