DE HEER LEYDEN EN DE
152
den graaf
laan, over welk strookje het Rijnslag loopende was.
Ook het bestuur van Den Haag, bevreesd dat de wa
tertoevoer naar de stad ten gevolge van de afzanding
schade zou lijden, teekende tegen het verzoek van Van
Hogendorp verzet aan. Zich op het standpunt van het
algemeen welzijn stellend vlochten de Haagsche regeer
ders in hun verweerschrift de van breed inzicht getui
gende opmerking in, dat zij niet kunnen toegeven, dat
elk uit hoofde van zijn vrijen eigendom met zijn goed
altijd en in alle gevallen zoude mogen handelen naar zijn
goedvinden.
In weer een ander stuk wordt er aan herinnerd, dat er
reeds vroeger tegen een dergelijk voornemen tegenkan
ting gerezen was en dat de zaak toen bij beschikking
van dijkgraaf en hoogheemraden in dato 18/1/1740 ten
voordeele van de opposanten afgedaan was.
Het algemeen verzet en zeker niet het minst het be
zwaar van schout en burgemeesters van Den Haag deed
ook ditmaal de schaal ten gunste van de tegenstrevers
overslaan. Ondanks den steun van P. Heynsius, „ordi
nair fabriq” van Delfland, die meende het nadeel van
de afzanding, gepaard met de doorgraving van „het
oude Rijnspoor” en van overpaden der geburen, te kun
nen ondervangen door de Beek in Segbroek noordelijker
te verleggen, werd het verzoek van den graaf van Ho
gendorp van de hand gewezen.
Het daar straks bedoelde schetskaartje toont in grove
trekken de gesteldheid of in 1740 of in 1775. Het land
langs weerszijden van de Beeklaan is reeds afgezand tot
aan het Rijnslag. Dit loopt tusschen het afgezande ter
rein en een boerderij, die geen andere dan Kranenburg
kan zijn, door en dan verder langs de achterzij van Zorg
vliet naar het begin van den Scheveningschen weg. Dat
de verbinding van het „oude Rijnspoor”, zooals de tech-