TOPOGRAFIE VAN DEN HAAG
159
veld der gissingen zal moeten wagen, maar tevens geeft
het mij de gelegenheid om eenige feiten of historisch
vaststaande topografische gesteldheden betreffende het
gebied tusschen Scheveningschen weg en Raamweg aan
den dag te brengen of althans nader te belichten.
Reeds meer dan eens heb ik gewag gemaakt van den
eigenaardigen loop van de Beek met den grooten
omzwaai over het terrein van Schuddegeest, dat
tegenwoordig grootendeels ingenomen wordt door het
Alexanderplein. Die opvallende omweg vraagt om een
verklaring. Het valt toch te verwonderen, dat men eerst
na lang overleg in 1664 het bed van de Beek zoo leidde
als steeds het meest voor de hand gelegen zou hebben
om de kortste verbinding tot stand te brengen tusschen
het punt, waar de Beek de vlakte van Segbroek verliet,
en het Noordeinde. Ik acht de oorspronkelijke gesteld
heid van de voormalige binnenduinen tusschen den
lateren tol en den Noordmolen geen bezwaar geweest
te zijn om den loop in de zelfde richting te verlengen,
die men hem gegeven had in de klingen tusschen Seg
broek en den lateren tol, en hem zoodoende recht op
den Noordmolen te richten. Daarbij ga ik van het
standpunt uit, dat de Beek over zijn geheele lengte,
zoowel in de vallei van Segbroek als daar buiten, geen
natuurlijk, maar een kunstmatig bed bezit. De duinval
leien het Segbroek en het Noordveen moeten in de
oudheid elk rondom door hoogere gronden afgesloten
vormingen geweest zijn zonder eenige natuurlijke boven-
grondsche afvoermogelijkheid van het zich daarin ver
zamelende zak- en regenwater. Wat het dal van
Segbroek in het bizonder aangaat, dient men wel in
het oog te houden, dat het laagste gedeelte ver naar
het westen lag, waar men nog tot diep in de middel
eeuwen een groote plas of een meer aantrof. Het is in