DE HEER LEYDEN EN DE
160
het dal, dat
natuurlijke
strijd met de natuurlijke gesteldheid van
er in de middeleeuwen aan de oostpunt een
uitwatering zou hebben kunnen bestaan of in stand zou
hebben kunnen blijven, indien zij er in een veel vroegere
periode onder andere omstandigheden van bodemver-
schillen en terreinvorming bestaan kon hebben. Dat de
vallei van Segbroek in de richting naar den Rijn toe
uitgewaterd zou hebben, is een bewering, die voor
historische tijden of laat ons zeggen voor de laatste
duizend jaar, allen grond mist.
Toen nu omstreeks het midden van de 13de eeuw bij
graaf Willem II het plan rijpte voor den bouw van een
paleis op den geestgrond, moet de watervoorziening van
het grachtenstelsel een niet onbelangrijk punt van over
weging bij den opzet hebben uitgemaakt. Het terrein,
waar het slot zou verrijzen, lag verscheidene voeten,
zoo niet enkele meters hooger dan het veenland ten
zuiden ervan. In elk geval zal de grondwaterstand in
den geestgrond op hooger peil gestaan hebben dan in
het aangrenzende veenland. Zelfs indien men den
grachtengordel diep genoeg kon delven om hem in alle
jaargetijden voldoende water te doen houden, dan zou
verversching van dit water slechts bezwaarlijk kunnen
geschieden door middel van den watervoorraad van het
veengebied in een tijd, die nog geen windwatermolens
kende. Weliswaar vindt men voor de 16de eeuw
behalve van door den wind bewogen watermolens ook
van paarden- of roswatermolentjes en zelfs van hand-
watermolentjes gewag gemaakt, maar het is mij niet
bekend geworden, dat men zich deze ook al in de
13de eeuw bij ons ten nutte wist te maken. In elk geval
leidt de voorstelling, die ik thans van de watervoor
ziening der slotgrachten ga schetsen, onvermijdelijk tot
de gevolgtrekking, dat een poging om versch water uit