DE HEER LEYDEN EN DE
164
elkaar samenhangen, daarover zwijgen de bronnen.
Nummer twee zal wel op nummer een gevolgd zijn,
maar met hoeveel tusschenruimte van tijd laat zich niet
beoordeelen. Nummer drie kan tegelijkertijd met een of
met twee, maar ook even goed later tot stand gekomen
zijn.
Om
nu tot de verklaring van het bestaan van een ga
ping in den Rijnweg te komen, zoo lijkt mij het laten
vervallen van een weg, die het terrein van de eerste
Haagsche „waterleiding” doorsneed, een aanbevelens-
waardige en begrijpelijke maatregel, De ontginning van
de streek kan wellicht tegelijkertijd aangevangen of al
thans krachtiger dan elders zijn aangepakt, vooreerst om
het terrein door bepaalde bewerkingen beter aan het
gestelde doel te doen beantwoorden en verder door er
een erf ter bewoning uit te geven aan een persoon, onder
wiens toezicht en bewaking het terrein gesteld werd.
Maar ook afgezien van de zoo juist geopperde reden
voor de verdwijning van de ontbrekende schakel in den
Rijnweg laat zich die gaping in zijn loop nog wel op
andere wijze verklaren. Want gesteld al dat de Rijnweg
werkelijk in voor-Haagschen tijd als hoofdader van het
verkeer uit het Westland naar den Rijn aangemerkt
moet worden, dan zal hij door en met de stichting van
Den Haag zijn beteekenis in Eikenduiner- en Haagam-
bacht verloren hebben en afgedaald zijn tot den rang
van een weg, die, hoewel voor het gemeen bestemd, toch
alleen nog gebruikt werd door de bewoners van de hof
steden in Segbroek, als hoedanig we hem in lateren tijd
dan ook beschreven en aangeduid vonden. De belangen
der boeren uit Segbroek zullen hen wel vaak naar de
hofplaats, maar niet verder oostwaarts geroepen hebben.
Het dorp Den Haag konden zij bereiken via den Rijn
weg en den Scheveningschen weg. Wie de richting naar