DE HEER LEYDEN EN DE 166 21°) Beide in Tijdschr. K.N.A.G. 2/LIII 1936 bl. 381. met zooveel nadruk en vermaningen zichte van oordeel en Haag zeer heden, die daarover uit de pen zijn gevloeid. Vergissingen zijn menschelijk en wegens het „hachelijke” der onderwerpen zullen kleine fouten altoos wel in eenig aantal, grootere bij uitzondering geduld moeten worden. Maar er moet een schreef ge steld zijn, binnen welke zoowel de grootte als de hoe veelheid der feilen en onjuistheden moeten blijven. Deze voorwaarden nu acht ik in wat de heer Leyden over de topografie van Den Haag te berde gebracht heeft ook in die gedeelten van zijn werk, die in deze bijdrage niet aangeroerd zijn geenszins verwezenlijkt. De schreef wordt al te vaak te ver overschreden. Ten slotte wil ik nog de aandacht vestigen op een tweetal oordeelvellingen of kwalifikaties van historisch- topografische meedeelingen, die men in een bijdrage van den heer Leyden aantreft 210De een ervan betrok hij niet op eigen werk; de andere echter uitte hij naar recht- streeksche aanleiding van eigen onderzoek. In verband met „den beroemden mijlsteen van Mon ster” gewaagde de heer Leyden van „vreemde verhaal tjes”, zoodat men mag aannemen, dat hij de meedeelin- gen omtrent die mijlpaal met wantrouwen bejegende. die het lezen van de artikelen van den heer Leyden, voor zoover zij op Den Haag betrekking hebben, mij gebaard heeft. Daarnevens heb ik mij niet kunnen ont trekken aan den indruk, dat er een verontrustende te genstelling bestaat tusschen de door den heer Leyden naar voren geschoven beginselen en de wijze, waarop hij deze ten op eigen werk in daden omgezet heeft. Mijn overtuiging zijn, dat de topografie van Den weinig gediend is geweest met de nieuwig- van den heer Leyden

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1947 | | pagina 183