TOPOGRAFIE VAN DEN HAAG
167
Het is den heer Leyden, blijkbaar te sterk gespeend van
voldoenden kritischen zin, niet bewust geweest, dat veel
van zijn beweringen en verklaringen op die zelfde beti
teling aanspraak kunnen doen gelden. Tot zulke „vreem
de verhaaltjes” in zijn artikelen over Den Haag en om
geving breng ik om er slechts een drietal voor te
leggen de naamsafleiding van den Raamweg; de ge
lijkstelling van den Loosduinschen Houtweg met een
ouden koningsweg; de bewering, dat het huis Meerder-
voort ten noorden van Den Haag zijn naam dankt aan
een voorde ter plaatse door de beek van Segbroek naar
Den Haag. Nog talrijke andere dergelijke „vreemde ver
haaltjes”, groot en klein, liggen in het werk van den
heer Leyden voor het grijpen. Wanneer ik daaruit nog
een enkel ander, in deze mijn bijdrage niet besproken
voorbeeld aanhaal, dan doe ik dat wegens den samen
hang daarvan met de tweede kwalifikatie, die, zooals
boven reeds aangestipt werd, de heer Leyden op eigen
werk toepaste.
Het betreft hier de verhouding van den Leidschen
straatweg en van nog andere wegen in Zuid-Holland tot
de van hen uitgaande dwarswegen. Wie zich volgens
den heer Leyden de moeite getroost om de afstanden na
te gaan, die tusschen die dwarswegen bestaan, zal met
verbazing telkens weer kunnen bevestigen, dat deze af
standen bijna doorgaans op de eenheid van de Romein-
sche mijl (1485 m) zijn gegrond. Tot staving van zijn
bewering geeft hij verscheidene voorbeelden. Om bij
Haagambacht en allernaaste omgeving te blijven noem ik
uit zijn opsomming de volgende zijwegen; de Waals-
dorperlaan, de laan van Nieuw Oost Indië, de Ruigkade,
den Raamweg, den Moerweg, (den weg van) de kerk-
ruïne van Oud-Eikenduinen. Wat hem uit de opgege
ven afstanden zeker af te leiden toescheen, is het feit, dat