194
's GRAVENHAGE IN 1814
door gematigde stadsbesturen in hun ambten hersteld.
Reeds 14 Maart vroeg de centrale regeering aan het
stadsbestuur een lijst aanvankelijk alleen van de stads
ambtenaren voor de financiën, later van alle in Den
Haag verblijvende ambtenaren, die sedert 1795 waren
afgezet om hen zoo mogelijk in hun bediening te her
stellen. Na onderzoek moest het antwoord luiden, dat
er slechts één ambtenaar, een gewezen Commies ter
Secretarie van Holland in aanmerking komt, daar hij
nu van een klein pensioen moet bestaan. Alle anderen
kunnen, naar de meening van het Provisioneel Bestuur,
wegens hun ruimere financieele omstandigheden niet
op herplaatsing of op schadevergoeding aanspraak
maken.
In April komt toch nog de zaak van een afgezetten
ambtenaar ter sprake. Hier stuit men op een moeilijk
heid, want hoewel de wil tot herstel in de oude functie
aanwezig is, blijkt deze te zeer van karakter veranderd
en te weinig voordeelig meer om nog voor den vroe-
geren functionaris aanlokkelijk te zijn, zoodat hij haar
dan ook niet verkrijgt. Als in Mei de Rector, de Con
rector en de Preceptor der Latijnsche school uitbetaling
verzoeken van de korting op hun tractementen in 1811,
1812 en 1813 door de toenmalige machthebbers toe
gepast, wordt dit voor de jaren 1812 en 1813 gereedelijk
toegestaan doch de korting over 1811 op de rekening
van den achterstand geboekt. Zoodat de drie Haagsche
paedagogen slechts gedeeltelijk werden tevreden ge
steld. In Juli kwam nog een request in van den ijker van
het wijn- en biervaatwerk, die in 1795 was geremoveerd
en die thans herstel in zijn functie verzocht. Het doet
wat vreemd aan dat „de gemelde bediening niet vacant
zijnde het verzoek is gedeclineerd, doch deszelvs naam
geplaatst op de lijst der sollicitanten”. Blijkbaar was